Buckel in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Duits

Uitgebreide vertaling voor Buckel (Duits) in het Nederlands

der Buckel (Höcker)
de bult; de bochel
- bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- bochel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Buckel (Geschwulst; Beule; Blase)
de bobbel; de knobbel; de bult; de buil
- bobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- knobbel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Buckel (Unebenheite)
de bobbels; de knobbels
- bobbels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- knobbels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bobbel	Beule; Blase; Buckel; Geschwulst	Aufgedunsenheit; Aufgeschwollenheit; Ausstülpung; Beule; Höcker; Schwellung; Unebenheit; Wulst
bobbels	Buckel; Unebenheite
bochel	Buckel; Höcker
buil	Beule; Blase; Buckel; Geschwulst	Aufgedunsenheit; Aufgeschwollenheit; Beule; Höcker; Quetschung; Quetschwunde; Schwellung; Wulst
bult	Beule; Blase; Buckel; Geschwulst; Höcker	Aufgedunsenheit; Aufgeschwollenheit; Beule; Höcker; Quetschung; Quetschwunde; Schwellung; Wulst; kleine Höhe
knobbel	Beule; Blase; Buckel; Geschwulst	Ader; Begabtheit; Begabung; Fähigkeit; Gabe; Genialität; Genie; Geschicklichkeit; Geschwulst; Händchen; Kapazität; Knorren; Knoten; Leistung; Leistungsfähigkeit; Leistungsvermögen; Potential; Talent; Tumor; Veranlagung
knobbels	Buckel; Unebenheite

Cross Translation:

From	To	Via
• Buckel	→ bult; opzwelling; bochel; knobbel; knoest; knol	↔ bosse — enflure, tumeur sur une région osseuse, causer par un choc ou une contusion.