Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Bösewicht:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Bösewicht (Duits) in het Nederlands

Bösewicht:

Bösewicht [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Bösewicht (Übeltäter; Bandit; Unhold; Lump; Frevler)
    de snoodaard; de bandiet; de boosdoener; de slechtaard; de booswicht; de onverlaat

Vertaal Matrix voor Bösewicht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bandiet Bandit; Bösewicht; Frevler; Lump; Unhold; Übeltäter
boosdoener Bandit; Bösewicht; Frevler; Lump; Unhold; Übeltäter
booswicht Bandit; Bösewicht; Frevler; Lump; Unhold; Übeltäter
onverlaat Bandit; Bösewicht; Frevler; Lump; Unhold; Übeltäter
slechtaard Bandit; Bösewicht; Frevler; Lump; Unhold; Übeltäter
snoodaard Bandit; Bösewicht; Frevler; Lump; Unhold; Übeltäter

Synoniemen voor "Bösewicht":


Wiktionary: Bösewicht

Bösewicht
noun
  1. scherzhaft, als Bezeichnung für kleine Jungen: Schelm, Schlingel
  2. jemand, der Böses, Verbrecherisches tut

Cross Translation:
FromToVia
Bösewicht slechterik villain — bad person in a stage or screen play