Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausweiskarte (Duits) in het Nederlands

Ausweiskarte:

Ausweiskarte [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Ausweiskarte (Reisepaß; Ausweis; Paß)
    het paspoort; het identiteitsbewijs; de pas
  2. die Ausweiskarte (Personalausweis; Ausweis; Lichtbildausweis)
    het identiteitsbewijs; legitimatiepapieren; het legitimatiebewijs; het persoonsbewijs; de legitimatiekaart; de legitimatie; de identiteitskaart

Vertaal Matrix voor Ausweiskarte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
identiteitsbewijs Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Paß; Personalausweis; Reisepaß Ausweis
identiteitskaart Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
legitimatie Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
legitimatiebewijs Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis Lichtbildausweis
legitimatiekaart Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
legitimatiepapieren Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
pas Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß Bankpaß; Bergpaß; Gebirgspaß; Paß; Reisedokument; Schritt; Tritt
paspoort Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß Paß; Reisedokument; Reisepass
persoonsbewijs Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pas gerade; jüngst; letztens; neulich; vor kurzem; vorhin