Duits
Uitgebreide vertaling voor Ausweiskarte (Duits) in het Nederlands
Ausweiskarte:
-
die Ausweiskarte (Reisepaß; Ausweis; Paß)
-
die Ausweiskarte (Personalausweis; Ausweis; Lichtbildausweis)
het identiteitsbewijs; legitimatiepapieren; het legitimatiebewijs; het persoonsbewijs; de legitimatiekaart; de legitimatie; de identiteitskaart
Vertaal Matrix voor Ausweiskarte:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
identiteitsbewijs | Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Paß; Personalausweis; Reisepaß | Ausweis |
identiteitskaart | Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis | |
legitimatie | Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis | |
legitimatiebewijs | Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis | Lichtbildausweis |
legitimatiekaart | Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis | |
legitimatiepapieren | Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis | |
pas | Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß | Bankpaß; Bergpaß; Gebirgspaß; Paß; Reisedokument; Schritt; Tritt |
paspoort | Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß | Paß; Reisedokument; Reisepass |
persoonsbewijs | Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pas | gerade; jüngst; letztens; neulich; vor kurzem; vorhin |