Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Aussprechen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Aussprechen (Duits) in het Nederlands

Aussprechen:

Aussprechen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Aussprechen (Aussprechen zum Ende; Ausreden)
    uitspreken; uitpraten; uitpraten tot het eind

Vertaal Matrix voor Aussprechen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitpraten Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende
uitpraten tot het eind Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende
uitspreken Ausreden; Aussprechen; Aussprechen zum Ende
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitpraten Streit beilegen; ausreden; aussprechen
uitspreken aussprechen

Verwante vertalingen van Aussprechen