Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Ausgang:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausgang (Duits) in het Nederlands

Ausgang:

Ausgang [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ausgang (Ausweg)
    de uitgang; de uitloop; de uitweg
    • uitgang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uitloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uitweg [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ausgang:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitgang Ausgang; Ausweg
uitloop Ausgang; Ausweg
uitweg Ausgang; Ausweg Ausbruchsmöglichkeit; ausweg

Synoniemen voor "Ausgang":


Wiktionary: Ausgang


Cross Translation:
FromToVia
Ausgang uitgang exit — passage from inside to outside
Ausgang uitkomst outcome — result
Ausgang afrit; uitgang; uitweg issuesortie, lieu par où l’on sortir.
Ausgang exodus; uittocht; besteding; vertering; uitgaaf; afrit; uitgang; uitweg sortieaction de sortir.