Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Ausfall:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausfall (Duits) in het Nederlands

Ausfall:

Ausfall [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ausfall (Wegfall; Fortfall)
    het uitvallen; wegvallen
  2. der Ausfall (Ausbrechen; Ausbruch; Schrumpfung)
    de uitbarsting; de uitval; uitbarsten; emotionele uitval

Vertaal Matrix voor Ausfall:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emotionele uitval Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung
uitbarsten Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung
uitbarsting Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung Vulkanausbruch
uitval Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung Ausschuss
uitvallen Ausfall; Fortfall; Wegfall
wegvallen Ausfall; Fortfall; Wegfall
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen ausgeschieden

Synoniemen voor "Ausfall":

  • Betriebsstörung; Störfall

Wiktionary: Ausfall

Ausfall
noun
  1. -

Cross Translation:
FromToVia
Ausfall fout; faling; mislukking failure — state of condition opposite success
Ausfall uitval sally — a sortie
Ausfall uitval sally — a sudden rushing forth

Verwante vertalingen van Ausfall