Aufbau in het Nederlands vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Aufbau:
- constructie; samenstelling; opbouw; structuur; opbouwen; samengesteld geheel; bouw; ordening; organisatie; systeem; arrangement; indeling; opstelling; schikking; rangschikking; bovenbouw; gebouw; bouwwerk; pand; geweven stof; weefsel
Wiktionary:
- Aufbau → bouwkunst, architectuur

Duits

Uitgebreide vertaling voor Aufbau (Duits) in het Nederlands

Aufbau:

Aufbau [der ~] zelfstandig naamwoord

der Aufbau (Konstruktion; Struktur; Zusammensetzung; Bau; Errichtung; Erbauung; Bauart; innere Aufbau)
de constructie; de samenstelling; de opbouw; de structuur; opbouwen; samengesteld geheel; de bouw
- constructie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- samenstelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- opbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- structuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- opbouwen [znw.] zelfstandig naamwoord
- samengesteld geheel [znw.] zelfstandig naamwoord
- bouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Aufbau (System; Struktur; Zusammensetzung; Konstruktion; Aufstellung; Gestaltung; Ordnung; Anordnung; Einteilung; Rangordnung; Bau; Aufeinanderfolge)
de samenstelling; de opbouw; de structuur; de ordening; de organisatie; het systeem
- samenstelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- opbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- structuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ordening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- organisatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- systeem [het ~] zelfstandig naamwoord
der Aufbau (Anordnung; Einteilung; Aufstellung; Arrangement; Einrichtung; Ordnung; Eingliederung; Einreihung)
het arrangement; de indeling; de opstelling; de schikking; de ordening; de rangschikking
- arrangement [het ~] zelfstandig naamwoord
- indeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- opstelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schikking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ordening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- rangschikking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
der Aufbau
de bovenbouw
- bovenbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Aufbau (Gebäude; Haus; Pfand; Baustelle; Gebilde; Komplex; Konstruktion; Grundstück; Los; Einsatz; Baugelände; Fläche; Bau; Partie; Einsätze; Parzelle; Erbauung; Unterpfand; Häuser; Struktur; Errichtung; Schoß; Bauland; Teil; Gebiet; Posten)
het gebouw; het bouwwerk; het pand
- gebouw [het ~] zelfstandig naamwoord
- bouwwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
- pand [het ~] zelfstandig naamwoord
der Aufbau (Faserstoff; Komplex; Stramin)
geweven stof; het weefsel
- geweven stof [znw.] zelfstandig naamwoord
- weefsel [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Aufbau:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
arrangement	Anordnung; Arrangement; Aufbau; Aufstellung; Eingliederung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Ordnung	Anordnung; Arrangement; Fügung; Ordnung; Regelung
bouw	Aufbau; Bau; Bauart; Erbauung; Errichtung; Konstruktion; Struktur; Zusammensetzung; innere Aufbau	Bau; Bausektor
bouwwerk	Aufbau; Bau; Baugelände; Bauland; Baustelle; Einsatz; Einsätze; Erbauung; Errichtung; Fläche; Gebiet; Gebilde; Gebäude; Grundstück; Haus; Häuser; Komplex; Konstruktion; Los; Partie; Parzelle; Pfand; Posten; Schoß; Struktur; Teil; Unterpfand
bovenbouw	Aufbau
constructie	Aufbau; Bau; Bauart; Erbauung; Errichtung; Konstruktion; Struktur; Zusammensetzung; innere Aufbau	Fertigung; Herstellung
gebouw	Aufbau; Bau; Baugelände; Bauland; Baustelle; Einsatz; Einsätze; Erbauung; Errichtung; Fläche; Gebiet; Gebilde; Gebäude; Grundstück; Haus; Häuser; Komplex; Konstruktion; Los; Partie; Parzelle; Pfand; Posten; Schoß; Struktur; Teil; Unterpfand	Gebäude; Haus
geweven stof	Aufbau; Faserstoff; Komplex; Stramin
indeling	Anordnung; Arrangement; Aufbau; Aufstellung; Eingliederung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Ordnung	Anordnung; Layout
opbouw	Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Bauart; Einteilung; Erbauung; Errichtung; Gestaltung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Struktur; System; Zusammensetzung; innere Aufbau
opbouwen	Aufbau; Bau; Bauart; Erbauung; Errichtung; Konstruktion; Struktur; Zusammensetzung; innere Aufbau	Rendering
opstelling	Anordnung; Arrangement; Aufbau; Aufstellung; Eingliederung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Ordnung
ordening	Anordnung; Arrangement; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Eingliederung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Gestaltung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Struktur; System; Zusammensetzung
organisatie	Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Einteilung; Gestaltung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Struktur; System; Zusammensetzung	Amt; Anstalt; Dienststelle; Einrichtung; Fusion; Gemeinschaft; Genossenschaft; Geselligkeitsverein; Gesellschaft; Gilde; Gruppe; Handwerksgilde; Instanz; Klub; Korporation; Kreis; Organisation; Runde; Stelle; Verein; Vereinigung
pand	Aufbau; Bau; Baugelände; Bauland; Baustelle; Einsatz; Einsätze; Erbauung; Errichtung; Fläche; Gebiet; Gebilde; Gebäude; Grundstück; Haus; Häuser; Komplex; Konstruktion; Los; Partie; Parzelle; Pfand; Posten; Schoß; Struktur; Teil; Unterpfand	Bürge; Bürgschaft; Garantie; Garantieschein; Gebäude; Gewähr; Haus; Häuser; Pfand; Schoß; Sicherheit; Unterpfand
rangschikking	Anordnung; Arrangement; Aufbau; Aufstellung; Eingliederung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Ordnung	Rangordnung; Reihenfolge
samengesteld geheel	Aufbau; Bau; Bauart; Erbauung; Errichtung; Konstruktion; Struktur; Zusammensetzung; innere Aufbau
samenstelling	Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Bauart; Einteilung; Erbauung; Errichtung; Gestaltung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Struktur; System; Zusammensetzung; innere Aufbau	Kombination; Unterteile; Zusammensetzung; Zusammenstellung
schikking	Anordnung; Arrangement; Aufbau; Aufstellung; Eingliederung; Einreihung; Einrichtung; Einteilung; Ordnung	Abmachung; Beilegung; Bestimmung; Einigung; Erledigung; Maßnahme; Regeln; Regelung; Regulierung; Schlichtung; Vereinbarung; Vergleich
structuur	Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Bauart; Einteilung; Erbauung; Errichtung; Gestaltung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Struktur; System; Zusammensetzung; innere Aufbau	Baum; Struktur
systeem	Anordnung; Aufbau; Aufeinanderfolge; Aufstellung; Bau; Einteilung; Gestaltung; Konstruktion; Ordnung; Rangordnung; Struktur; System; Zusammensetzung	System
weefsel	Aufbau; Faserstoff; Komplex; Stramin	Faser; Faserstoff; textilwaren
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opbouwen		aufbauen; aufstellen; bauen; errichten

Synoniemen voor "Aufbau":

Gerüst; Gliederung; Oberbau; Struktur; Überbau
Anordnung; Beschaffenheit; Form; Geflecht; Gefüge; Konsistenz; Organisation; Qualität; Zustand; Abstraktion

Wiktionary: Aufbau

Cross Translation:

From	To	Via
• Aufbau	→ bouwkunst; architectuur	↔ architecture — art de concevoir, de construire et de transformer des édifices et des espaces extérieurs selon des critères esthétiques et des règles sociales, techniques, économiques, environnementales déterminées.

Verwante vertalingen van Aufbau

innere Aufbau

Remove Ads

Vertaal Aufbau van Duits naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Aufbau (Duits) in het Nederlands

Aufbau:

Aufbau [der ~] zelfstandig naamwoord

der Aufbau (Konstruktion; Struktur; Zusammensetzung; Bau; Errichtung; Erbauung; Bauart; innere Aufbau)

der Aufbau (System; Struktur; Zusammensetzung; Konstruktion; Aufstellung; Gestaltung; Ordnung; Anordnung; Einteilung; Rangordnung; Bau; Aufeinanderfolge)

der Aufbau (Anordnung; Einteilung; Aufstellung; Arrangement; Einrichtung; Ordnung; Eingliederung; Einreihung)

der Aufbau

der Aufbau (Gebäude; Haus; Pfand; Baustelle; Gebilde; Komplex; Konstruktion; Grundstück; Los; Einsatz; Baugelände; Fläche; Bau; Partie; Einsätze; Parzelle; Erbauung; Unterpfand; Häuser; Struktur; Errichtung; Schoß; Bauland; Teil; Gebiet; Posten)

der Aufbau (Faserstoff; Komplex; Stramin)

Vertaal Matrix voor Aufbau:

Synoniemen voor "Aufbau":

Wiktionary: Aufbau

Verwante vertalingen van Aufbau