Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal Ansteckung

Vertaal Ansteckung van Duits naar Nederlands

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Ansteckung:
- besmetting; besmetten; aansteken; ontsteking; infectie
Wiktionary:
- Ansteckung → besmetting

Duits

Uitgebreide vertaling voor Ansteckung (Duits) in het Nederlands

Ansteckung:

Ansteckung [die ~] zelfstandig naamwoord

die Ansteckung
de besmetting; besmetten; aansteken
- besmetting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- besmetten [znw.] zelfstandig naamwoord
- aansteken [znw.] zelfstandig naamwoord
die Ansteckung (Infektion; Entzündung)
de ontsteking; de infectie
- ontsteking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- infectie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ansteckung:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aansteken	Ansteckung
besmetten	Ansteckung
besmetting	Ansteckung
infectie	Ansteckung; Entzündung; Infektion
ontsteking	Ansteckung; Entzündung; Infektion	Docht; Entzündung; Flamme; Kerzendocht; Kontakt; Lunte; Zündschnur; Zündung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aansteken		anmachen; anstecken; anzünden; aufrollen; eine Zigarette entzünden; entbrennen; entflammen; entzünden; in Brand stecken; infizieren; verseuchen
besmetten		anstecken; infizieren; verseuchen

Synoniemen voor "Ansteckung":

Infektion; Kontamination

Wiktionary: Ansteckung

Cross Translation:

From	To	Via
• Ansteckung	→ besmetting	↔ contagion — transmission of a contagious disease