Anspruch in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Anspruch:
- gewoonterecht; recht; veeleisendheid; claim; prijslijst; tarievenlijst
Wiktionary:
- Anspruch → eis, aanspraak, vordering
- Anspruch → aanspraak, recht op

Duits

Uitgebreide vertaling voor Anspruch (Duits) in het Nederlands

der Anspruch (Gewohnheitsrecht; Recht; Berechtigung; Ungeschriebenes Gesetz)
het gewoonterecht; de recht
- gewoonterecht [het ~] zelfstandig naamwoord
- recht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Anspruch
veeleisendheid
- veeleisendheid [znw.] zelfstandig naamwoord
der Anspruch
de claim
- claim [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Anspruch (Preisliste; Fortschritt; Fahrpreis; Gebühren; Gehälter; Gebühr; Gehalt; Forderung; Antrag; Erhebung; Entgeld; Berechtigung; Einforderung; Hebung; Fortgang)
de prijslijst; tarievenlijst
- prijslijst [de ~] zelfstandig naamwoord
- tarievenlijst [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
claim	Anspruch	Anpruch geltend machen auf; Forderung
gewoonterecht	Anspruch; Berechtigung; Gewohnheitsrecht; Recht; Ungeschriebenes Gesetz	Gewohnheitsrecht
prijslijst	Anspruch; Antrag; Berechtigung; Einforderung; Entgeld; Erhebung; Fahrpreis; Forderung; Fortgang; Fortschritt; Gebühr; Gebühren; Gehalt; Gehälter; Hebung; Preisliste	Preisliste
recht	Anspruch; Berechtigung; Gewohnheitsrecht; Recht; Ungeschriebenes Gesetz	Gerechtigkeit; Gerichtsbarkeit; Jurisdiktion; Recht; Rechtsprechung; Rechtstitel
tarievenlijst	Anspruch; Antrag; Berechtigung; Einforderung; Entgeld; Erhebung; Fahrpreis; Forderung; Fortgang; Fortschritt; Gebühr; Gebühren; Gehalt; Gehälter; Hebung; Preisliste
veeleisendheid	Anspruch
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
recht		geradlinig; kerzengerade; schnurgerade

Anspruch

noun

berechtigte Forderung an etwas oder jemanden: Forderung, Erwartung
- Anspruch → eis
Recht, etwas zu tun, zu erhalten, usw.
- Anspruch → aanspraak

Anspruch

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Anspruch	→ aanspraak	↔ claim — demand of ownership
• Anspruch	→ recht op	↔ entitlement — the right to have something
• Anspruch	→ aanspraak	↔ entitlement — something that one is entitled to