Anpflanzen in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Anpflanzen:
- aanplant; gewas; begroeiing; culture; planten; aanplanten; aankweken
Wiktionary:
- Anpflanzen → plant, zool, voetzool

Duits

Uitgebreide vertaling voor Anpflanzen (Duits) in het Nederlands

Anpflanzen (Anpflanzung)
de aanplant; het gewas; de begroeiing
- aanplant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- gewas [het ~] zelfstandig naamwoord
- begroeiing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
Anpflanzen (Anbauen)
de culture
- culture [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
Anpflanzen (Anbauen; Anpflanzung)
het planten; het aanplanten; aankweken
- planten [het ~] zelfstandig naamwoord
- aanplanten [het ~] zelfstandig naamwoord
- aankweken [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aankweken	Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung	Anbau; Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
aanplant	Anpflanzen; Anpflanzung	Anbau; Anpflanzung; Bepflanzung; Vegetation; Zucht
aanplanten	Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung
begroeiing	Anpflanzen; Anpflanzung
culture	Anbauen; Anpflanzen
gewas	Anpflanzen; Anpflanzung	Bepflanzung; Gewächs; Pflanze; Vegetation
planten	Anbauen; Anpflanzen; Anpflanzung	Anbau; Bepflanzung; Vegetation
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aankweken		anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
aanplanten		anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten
planten		anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; einpflanzen; erzeugen; fortpflanzen; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; pflanzen; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; züchten

Cross Translation:

From	To	Via
• Anpflanzen	→ plant; zool; voetzool	↔ plante — Végétal