Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Anpassen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Anpassen (Duits) in het Nederlands

Anpassen:

Anpassen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Anpassen (Einrichten; Nachstellung; Einstellen; Justierung)
    de aanpassing; de bijstelling
  2. Anpassen (Arrangieren; Anordnen)
    ordenen; schikken
    • ordenen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • schikken [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Anpassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpassing Anpassen; Einrichten; Einstellen; Justierung; Nachstellung Anpassung; Personalisierung
bijstelling Anpassen; Einrichten; Einstellen; Justierung; Nachstellung
ordenen Anordnen; Anpassen; Arrangieren
schikken Anordnen; Anpassen; Arrangieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ordenen alles auf die Reihe bringen; einteilen; gliedern; gruppieren; katalogisieren; klassifizieren; ordnen; sortieren
schikken Maßregeln treffen; Streit beilegen; beilegen; beruhigen; beschwichtigen; besänftigen; einigen; gelegen kommen; konvenieren; passen; regeln; rundkommen; schlichten; vergleichen; versöhnen

Verwante vertalingen van Anpassen