Alarm in het Nederlands vertaald uit het Duits

Duits

Uitgebreide vertaling voor Alarm (Duits) in het Nederlands

der Alarm (Notsignal)
het noodsignaal; het alarm
- noodsignaal [het ~] zelfstandig naamwoord
- alarm [het ~] zelfstandig naamwoord
der Alarm (Hilferuf; Hilfeschreie; Hilferufe; Notschrei)
de noodkreet; het hulpgeroep; het alarm; de hulpkreet
- noodkreet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- hulpgeroep [het ~] zelfstandig naamwoord
- alarm [het ~] zelfstandig naamwoord
- hulpkreet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Alarm (Notzustand)
de alarmtoestand
- alarmtoestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Alarm (Notzustand; Not; Elend; Wende; Hilfsbedürftigkeit; Armut; Jammer; Wendepunkt)
de nood; de noodtoestand
- nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- noodtoestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
alarm	Alarm; Hilferuf; Hilferufe; Hilfeschreie; Notschrei; Notsignal
alarmtoestand	Alarm; Notzustand
hulpgeroep	Alarm; Hilferuf; Hilferufe; Hilfeschreie; Notschrei
hulpkreet	Alarm; Hilferuf; Hilferufe; Hilfeschreie; Notschrei
nood	Alarm; Armut; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Jammer; Not; Notzustand; Wende; Wendepunkt	Armut; Bedürftigkeit; Belästigung; Druck; Elend; Heimsuchung; Hilfebedürftigkeit; Hilfsbedürftigkeit; Katastrophe; Mißgeschick; Not; Prüfung; Qual; Quälung; Rückschläge; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Seuche; Unglück; Ärmlichkeit
noodkreet	Alarm; Hilferuf; Hilferufe; Hilfeschreie; Notschrei
noodsignaal	Alarm; Notsignal	Notruf; SOS-Signal
noodtoestand	Alarm; Armut; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Jammer; Not; Notzustand; Wende; Wendepunkt	Notstand

Alarm

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Alarm	→ alarmsignaal; alarm	↔ alarm — notice of approaching danger
• Alarm	→ alarmkreet	↔ alarm — summons to arms