Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Abwesenheit:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abwesenheit (Duits) in het Nederlands

Abwesenheit:

Abwesenheit [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Abwesenheit (Versäumnis; Verzug)
    de absentie; het verzuim
    • absentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • verzuim [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Abwesenheit (Zerstreutheit; Geistesabwesenheit)
    de afwezigheid; de verstrooidheid
  3. die Abwesenheit
    de ontstentenis
  4. die Abwesenheit (Abwesend)

Vertaal Matrix voor Abwesenheit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absentie Abwesenheit; Versäumnis; Verzug Abwesentheit
afwezigheid Abwesenheit; Geistesabwesenheit; Zerstreutheit Abwesentheit
ontstentenis Abwesenheit
verstrooidheid Abwesenheit; Geistesabwesenheit; Zerstreutheit
verzuim Abwesenheit; Versäumnis; Verzug Absage; Auslassung; Entsagung; Fahrlässigkeit; Fehlgriff; Nachlässigkeit; Schlamperei; Säumigkeit; Säumnis; Unterlassung; Verleugnung; Vernachlässigung; Versäumnis; Verzug; Verzüge
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Niet aanwezig Abwesend
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Niet aanwezig Abwesend; Abwesenheit

Synoniemen voor "Abwesenheit":


Wiktionary: Abwesenheit

Abwesenheit
noun
  1. het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats

Cross Translation:
FromToVia
Abwesenheit afwezigheid absence — state of being away
Abwesenheit ontbreken; afwezigheid absence — lack; deficiency; nonexistence
Abwesenheit verstrooidheid absence — inattention to things present
Abwesenheit absentie; afwezigheid; uitstedigheid; mangel; verstek; verzuim absence — Le fait d’être absent.

Computer vertaling door derden: