Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abschluß (Duits) in het Nederlands

Abschluß:

Abschluß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Abschluß (Beendung; Ende; Beendigung)
    de beëindiging; de sluiting; het einde; het slot
    • beëindiging [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • sluiting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • einde [het ~] zelfstandig naamwoord
    • slot [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Abschluß (Verschluß; Abdichtung)
    de afgrendeling

Abschluß [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Abschluß (Erledigung; Einigung)
    de afhandeling; de afdoening

Vertaal Matrix voor Abschluß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdoening Abschluß; Einigung; Erledigung
afgrendeling Abdichtung; Abschluß; Verschluß
afhandeling Abschluß; Einigung; Erledigung
beëindiging Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende
einde Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende Ablauf; Ausklang; Auslauf; Beschluß; Ende; Endkampf; Endlauf; Endpunkt; Entknotung; Finish; Lösung; Ziel; Ziellinie
slot Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende Burg; Burgschloß; Ergebnis; Fahrradschloss; Fort; Ritterschloß; Schloß; Türschloß; Verriegelung
sluiting Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende Abdichten; Abschliessen; Dichten; Reißverschluß; Schliessen; Verschluß

Verwante vertalingen van Abschluß