Ablehnung in het Nederlands vertaald uit het Duits

Duits

Uitgebreide vertaling voor Ablehnung (Duits) in het Nederlands

die Ablehnung (Verwerfung; Abweisung; Verdammnis)
de afwijzing; rejectie; de afkeuring; verworpenheid; de terugwijzing; de verwerping; de weigering
- afwijzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- rejectie [znw.] zelfstandig naamwoord
- afkeuring [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verworpenheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- terugwijzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verwerping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- weigering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Ablehnung (Verdammnis; Verwerfung)
de verdoemenis
- verdoemenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Ablehnung (Abwimmeln)
afwimpelen
- afwimpelen [znw.] zelfstandig naamwoord
die Ablehnung
de verschoning
- verschoning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afkeuring	Ablehnung; Abweisung; Verdammnis; Verwerfung
afwijzing	Ablehnung; Abweisung; Verdammnis; Verwerfung
afwimpelen	Ablehnung; Abwimmeln
rejectie	Ablehnung; Abweisung; Verdammnis; Verwerfung
terugwijzing	Ablehnung; Abweisung; Verdammnis; Verwerfung
verdoemenis	Ablehnung; Verdammnis; Verwerfung
verschoning	Ablehnung	Entschuldigung; Erbarmen; Gnade; Justifikation; Rechtfertigung; Saubermachen; Vergebung; Verzeihung; Wechseln; saubere Windel
verwerping	Ablehnung; Abweisung; Verdammnis; Verwerfung
verworpenheid	Ablehnung; Abweisung; Verdammnis; Verwerfung
weigering	Ablehnung; Abweisung; Verdammnis; Verwerfung	Verweigerung
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afwimpelen		abschieben; abschlagen; abweisen; enthalten; sich enthalten

Aber; Beanstandung; Dementi; Einsprache; Einspruch; Einwand; Einwendung; Entgegnung; Gegenstimme; Intervention; Protest; Reklamation; Rekurs; Veto; Vorbehalt; Widerrede; Widerspruch; Zurückweisung
Absage; Rückweisung; Verneinung; Verweigerung; Weigerung
Frontstellung; Gegnerschaft

Cross Translation:

From	To	Via
• Ablehnung	→ weigering	↔ refusal — the act of refusing
• Ablehnung	→ afstand; ontslagname; ontslagneming; troonsafstand; gelatenheid; onderwerping; afstaan; cessie; concessie; toegeving	↔ abdication — action de renoncer à une charge importante. — note Se dit en parlant de celui qui abdiquer et de la chose abdiquer.