Abhängigkeit in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Abhängigkeit:
- afhankelijkheid; verslaving; gewenning; verslaafdheid; knechtschap; subordinatie; onderhorigheid
Wiktionary:
- Abhängigkeit → afhankelijkheid, addictie
- Abhängigkeit → verslaafdheid, verslaving, afhankelijkheid, nood, afhankelijks

Duits

Uitgebreide vertaling voor Abhängigkeit (Duits) in het Nederlands

die Abhängigkeit (Sucht)
de afhankelijkheid; de verslaving; de gewenning; de verslaafdheid
- afhankelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verslaving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gewenning [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- verslaafdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Abhängigkeit (Knechtschaft)
de afhankelijkheid; het knechtschap
- afhankelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- knechtschap [het ~] zelfstandig naamwoord
die Abhängigkeit (Untergebenheit; Unterordnung)
de subordinatie; de onderhorigheid
- subordinatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onderhorigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Abhängigkeit
de afhankelijkheid
- afhankelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afhankelijkheid	Abhängigkeit; Knechtschaft; Sucht
gewenning	Abhängigkeit; Sucht	Einbürgerung; Gewöhnung
knechtschap	Abhängigkeit; Knechtschaft
onderhorigheid	Abhängigkeit; Untergebenheit; Unterordnung
subordinatie	Abhängigkeit; Untergebenheit; Unterordnung
verslaafdheid	Abhängigkeit; Sucht
verslaving	Abhängigkeit; Sucht

Beziehung; Bezug; Relation; Verbindung; Verhältnis; Verknüpfung; Wechselbeziehung; Zusammenhang; Abstraktion
Hörigkeit; Unmündigkeit; Unselbständigkeit
Abhängigkeitserkrankung; Laster; Sucht; Suchtverhalten; Missbrauch; riskanter Substanzkonsum
Interdependenz

Abhängigkeit

noun

Zustand, auf jemand oder etwas angewiesen zu sein
- Abhängigkeit → afhankelijkheid

Abhängigkeit

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• Abhängigkeit	→ verslaafdheid; verslaving	↔ addiction — the state of being addicted
• Abhängigkeit	→ afhankelijkheid; verslaving	↔ dependence — irresistible need
• Abhängigkeit	→ afhankelijkheid; nood	↔ dependence — state of being dependent
• Abhängigkeit	→ afhankelijks	↔ dependency — something dependent or subordinate to something else
• Abhängigkeit	→ afhankelijkheid	↔ dependency — addiction