Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Abdichten:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Abdichten (Duits) in het Nederlands

Abdichten:

Abdichten [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Abdichten (Abschliessen; Dichten)
    dichtdoen; dichtdraaien
  2. Abdichten (Abschliessen; Schliessen; Dichten)
    de afsluiting; de sluiting; het afsluiten; dichtmaken

Vertaal Matrix voor Abdichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiting Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Barrikade; Sperre; Sperrung; Versperrung
dichtdoen Abdichten; Abschliessen; Dichten
dichtdraaien Abdichten; Abschliessen; Dichten
dichtmaken Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen
het afsluiten Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen
sluiting Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende; Reißverschluß; Verschluß
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichtdoen abdichten; abschliessen; abschließen; absperren; festknöpfen; isolieren; schließen; sperren; verknoten; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zudrehen; zuknöpfen; zumachen; zuschliessen; zusperren
dichtdraaien schließen; zudrehen
dichtmaken abdichten; abschliessen; absperren; isolieren; schließen; sperren; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zuschliessen; zusperren

Wiktionary: Abdichten


Cross Translation:
FromToVia
Abdichten verpakking étanchéification — Action de rendre étanche.
Abdichten verpakking étanchéisation — Action de rendre étanche

Computer vertaling door derden: