Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal überprüfen

Vertaal überprüfen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. überprüfen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor überprüfen (Duits) in het Nederlands

überprüfen:

überprüfen werkwoord (überprüfe, überprüfst, überprüft, überprüfte, überprüftet, überprüft)

  1. überprüfen (nachprüfen; kontrollieren; prüfen; testen)
    controleren; nakijken; nagaan
    • controleren werkwoord (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)
    • nakijken werkwoord (kijk na, kijkt na, keek na, keken na, nagekeken)
    • nagaan werkwoord (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)
  2. überprüfen (erproben; untersuchen; prüfen; )
    onderzoeken; testen; beproeven; keuren
    • onderzoeken werkwoord (onderzoek, onderzoekt, onderzocht, onderzochten, onderzocht)
    • testen werkwoord (test, testte, testten, getest)
    • beproeven werkwoord (beproef, beproeft, beproefde, beproefden, beproefd)
    • keuren werkwoord (keur, keurt, keurde, keurden, gekeurd)
  3. überprüfen (verifizieren; nachgehen; nachprüfen; )
    checken; verifiëren; natrekken; nagaan
    • checken werkwoord (check, checkt, checkte, checkten, gecheckt)
    • verifiëren werkwoord (verifiëer, verifiëert, verifiëerde, verifiëerden, geverifiëerd)
    • natrekken werkwoord (trek na, trekt na, trok na, trokken na, nagetrokken)
    • nagaan werkwoord (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)
  4. überprüfen (revidieren; korrigieren; berichtigen; reformieren; abändern)
    herzien; hervormen; reformeren
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
    • hervormen werkwoord (hervorm, hervormt, hervormde, hervormden, hervormd)
    • reformeren werkwoord (reformeer, reformeert, reformeerde, reformeerden, gereformeerd)
  5. überprüfen (ausprobieren; prüfen; testen; )
    testen; toetsen; uitproberen; uittesten
    • testen werkwoord (test, testte, testten, getest)
    • toetsen werkwoord (toets, toetst, toetste, toetsten, getoetst)
    • uitproberen werkwoord (probeer uit, probeert uit, probeerde uit, probeerden uit, uitgeprobeerd)
    • uittesten werkwoord
  6. überprüfen (nachschauen; nachsehen; sich kümmern um)
    nazien; nakijken
    • nazien werkwoord (zie na, ziet na, zag na, zagen na, nagezien)
    • nakijken werkwoord (kijk na, kijkt na, keek na, keken na, nagekeken)
  7. überprüfen (examinieren; prüfen; testen; )
    testen; examineren; overhoren; toetsen
    • testen werkwoord (test, testte, testten, getest)
    • examineren werkwoord (examineer, examineert, examineerde, examineerden, geëxamineerd)
    • overhoren werkwoord (overhoor, overhoort, overhoorde, overhoorden, overhoord)
    • toetsen werkwoord (toets, toetst, toetste, toetsten, getoetst)
  8. überprüfen (nachprüfen; kontrollieren; nachsehen; prüfen)
    controleren; narekenen; natellen
    • controleren werkwoord (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)
    • narekenen werkwoord (reken na, rekent na, rekende na, rekenden na, nagerekend)
    • natellen werkwoord (tel na, telt na, telde na, telden na, nageteld)
  9. überprüfen (forschen; untersuchen; nachgehen; )
    onderzoeken; vorsen; speuren
    • onderzoeken werkwoord (onderzoek, onderzoekt, onderzocht, onderzochten, onderzocht)
    • vorsen werkwoord (vors, vorst, vorste, vorsten, gevorst)
    • speuren werkwoord (speur, speurt, speurde, speurden, gespeurd)
  10. überprüfen (aufs neue untersuchen; von neuem untersuchen)
    heronderzoeken; herkeuren
    • heronderzoeken werkwoord (heronderzoek, heronderzoekt, heronderzocht, heronderzochten, heronderzocht)
    • herkeuren werkwoord (herkeur, herkeurt, herkeurde, herkeurden, herkeurd)
  11. überprüfen
    valideren
    • valideren werkwoord (valideer, valideert, valideerde, valideerden, gevalideerd)

Conjugations for überprüfen:

Präsens
  1. überprüfe
  2. überprüfst
  3. überprüft
  4. überprüfen
  5. überprüft
  6. überprüfen
Imperfekt
  1. überprüfte
  2. überprüftest
  3. überprüfte
  4. überprüften
  5. überprüftet
  6. überprüften
Perfekt
  1. habe überprüft
  2. hast überprüft
  3. hat überprüft
  4. haben überprüft
  5. habt überprüft
  6. haben überprüft
1. Konjunktiv [1]
  1. überprüfe
  2. überprüfest
  3. überprüfe
  4. überprüfen
  5. überprüfet
  6. überprüfen
2. Konjunktiv
  1. überprüfte
  2. überprüftest
  3. überprüfte
  4. überprüften
  5. überprüftet
  6. überprüften
Futur 1
  1. werde überprüfen
  2. wirst überprüfen
  3. wird überprüfen
  4. werden überprüfen
  5. werdet überprüfen
  6. werden überprüfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde überprüfen
  2. würdest überprüfen
  3. würde überprüfen
  4. würden überprüfen
  5. würdet überprüfen
  6. würden überprüfen
Diverses
  1. überprüf!
  2. überprüft!
  3. überprüfen Sie!
  5. überprüft
  6. überprüfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor überprüfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
controleren Kontrolieren; Test; Überprüfung; Überwachung
keuren Untersuchung; ärztliche Untersuchung
natellen Abzählen
testen Examen; Tests
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beproeven ausprobieren; erproben; inspizieren; kontrollieren; proben; prüfen; testen; untersuchen; überprüfen Auf die Probe stellen; ausprobieren; erproben; experimentieren; forschen; probieren; prüfen; testen
checken erforschen; erkunden; feststellen; forschen; nachforschen; nachgehen; nachprüfen; nachspüren; prüfen; untersuchen; verifizieren; überprüfen
controleren kontrollieren; nachprüfen; nachsehen; prüfen; testen; überprüfen examinieren; inspizieren; kontrollieren; mustern; prüfen; Überwachung
examineren abhören; examinieren; kontrollieren; nachprüfen; nachsehen; prüfen; testen; überprüfen examinieren; inspizieren; kontrollieren; mustern; prüfen
herkeuren aufs neue untersuchen; von neuem untersuchen; überprüfen
heronderzoeken aufs neue untersuchen; von neuem untersuchen; überprüfen
hervormen abändern; berichtigen; korrigieren; reformieren; revidieren; überprüfen erneuern; neugestalten; reformieren
herzien abändern; berichtigen; korrigieren; reformieren; revidieren; überprüfen abhelfen; abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; aufbessern; ausbauen; ausbessern; auswirken; berichtigen; bessern; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; ergänzen; erneuern; erschaffen; flattern; korrigieren; modifizieren; renovieren; tauschen; variieren; verbessern; verfertigen; vervollkommnen; verändern; wechseln; ändern
keuren ausprobieren; erproben; inspizieren; kontrollieren; proben; prüfen; testen; untersuchen; überprüfen Proben entnehmen; examinieren; inspizieren; kontrollieren; mustern; prüfen; testen
nagaan erforschen; erkunden; feststellen; forschen; kontrollieren; nachforschen; nachgehen; nachprüfen; nachspüren; prüfen; testen; untersuchen; verifizieren; überprüfen beweisen; erweisen; nachweisen; vorweisen; vorzeigen
nakijken kontrollieren; nachprüfen; nachschauen; nachsehen; prüfen; sich kümmern um; testen; überprüfen
narekenen kontrollieren; nachprüfen; nachsehen; prüfen; überprüfen
natellen kontrollieren; nachprüfen; nachsehen; prüfen; überprüfen
natrekken erforschen; erkunden; feststellen; forschen; nachforschen; nachgehen; nachprüfen; nachspüren; prüfen; untersuchen; verifizieren; überprüfen
nazien nachschauen; nachsehen; sich kümmern um; überprüfen
onderzoeken ausforschen; ausprobieren; befragen; erforschen; erfragen; ergründen; erkunden; erproben; fahnden; forschen; inspizieren; kontrollieren; nachforschen; nachgehen; nachspüren; proben; prüfen; spüren; suchen; testen; untersuchen; überprüfen abfühlen; abtasten; ausforschen; forschen; untersuchen
overhoren abhören; examinieren; kontrollieren; nachprüfen; nachsehen; prüfen; testen; überprüfen abhören; ausforschen; ausfragen; befragen; verhören
reformeren abändern; berichtigen; korrigieren; reformieren; revidieren; überprüfen erneuern; neugestalten; reformieren
speuren ausforschen; befragen; erforschen; erfragen; ergründen; erkunden; erproben; fahnden; forschen; nachforschen; nachgehen; nachspüren; prüfen; spüren; suchen; untersuchen; überprüfen beschnuppern; beschnüffeln; durch die Nase einziehen; fahnden; grasen; herumkramen; nachforschen; schnüffeln; sichern; spionieren; spähen; spüren; stöbern; suchen; wittern
testen abhören; ausprobieren; erproben; examinieren; experimentieren; inspizieren; kontrollieren; nachprüfen; nachsehen; proben; prüfen; testen; untersuchen; überprüfen
toetsen abhören; ausprobieren; erproben; examinieren; experimentieren; kontrollieren; nachprüfen; nachsehen; prüfen; testen; überprüfen
uitproberen ausprobieren; erproben; experimentieren; nachprüfen; prüfen; testen; überprüfen ausprobieren; erproben; experimentieren; forschen; probieren; testen
uittesten ausprobieren; erproben; experimentieren; nachprüfen; prüfen; testen; überprüfen
valideren überprüfen gelten
verifiëren erforschen; erkunden; feststellen; forschen; nachforschen; nachgehen; nachprüfen; nachspüren; prüfen; untersuchen; verifizieren; überprüfen
vorsen ausforschen; befragen; erforschen; erfragen; ergründen; erkunden; erproben; fahnden; forschen; nachforschen; nachgehen; nachspüren; prüfen; spüren; suchen; untersuchen; überprüfen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
valideren überprüfen

Synoniemen voor "überprüfen":


Wiktionary: überprüfen

überprüfen
verb
  1. controleren, nakijken
  2. inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien
  3. nagaan of iemand bepaalde kennis in voldoende mate tot zich genomen heeft door het stellen van vragen over deze kennis
Cross Translation:
FromToVia
• überprüfen → checken; inspecteren; controleren ↔ check — to inspect, examine
• überprüfen → toezicht houden; surveilleren; controleren ↔ monitor — watch over, guard
• überprüfen → controleren; checken ↔ vet — check or investigate particularly
• überprüfen → exploreren; nagaan; onderzoeken; uitvissen; uitzoeken; vorsen; examineren; nakijken; nauwkeurig onderzoeken ↔ examiner — observer avec attention, avec réflexion.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0634 seconde
Page rendered in 1.0 seconds