• verabscheuenswürdig
|
→ gemeen; infaam; laag; laaghartig; schunnig; vuig; immoreel; onzedelijk; zedeloos; zedenkwetsend; nietswaardig; verachtelijk; onguur; ploertig; rottig; afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel
|
↔ abject
—
Qui est dans un état d’abjection, qui est rejeté et digne de l’être ; vil, méprisable.
|
• verabscheuenswürdig
|
→ afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel
|
↔ abominable
—
Qui est en horreur, qui mériter d’tenir en horreur.
|
• verabscheuenswürdig
|
→ afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel
|
↔ détestable
—
Qui devoir détester.
|
• verabscheuenswürdig
|
→ afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel
|
↔ hideux
—
Qui est difforme à l’excès, affreux et repoussant.
|
• verabscheuenswürdig
|
→ afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel
|
↔ odieux
—
Qui exciter la haine, l’aversion, la réprobation, l’indignation.
|
• verabscheuenswürdig
|
→ afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel; gemeen; onguur; ploertig; rottig; vuig
|
↔ repoussant
—
Qui inspirer de l’aversion, du dégoût.
|
• verabscheuenswürdig
|
→ afschuwelijk; ijselijk; afgrijselijk; verfoeilijk; abominabel
|
↔ répugnant
—
Qui inspirer la répugnance.
|