Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- ausgehend:
- ausgehen:
-
Wiktionary:
- ausgehen → stappen, uitgaan
- ausgehen → daten, vertrekken, uitgaan, naar buiten gaan, resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, leiden tot, uitdraaien op, uitlopen op, schenken, geven, doneren, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen, aanbotsen, geduwd worden, zich stoten, aangeven, aanreiken, doorbrengen, verdrijven, opbrengen, toebrengen, toekennen, verlenen, afrijden, uitlaten
Duits
Uitgebreide vertaling voor ausgehend (Duits) in het Nederlands
ausgehend:
-
ausgehend
-
ausgehend
Vertaal Matrix voor ausgehend:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
uitgaand | ausgehend | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
uitlopend | ausgehend |
ausgehen:
Conjugations for ausgehen:
Präsens
- gehe aus
- gehst aus
- geht aus
- gehen aus
- geht aus
- gehen aus
Imperfekt
- ging aus
- gingst aus
- ging aus
- gingen aus
- ginget aus
- gingen aus
Perfekt
- bin ausgegangen
- bist ausgegangen
- ist ausgegangen
- sind ausgegangen
- seid ausgegangen
- sind ausgegangen
1. Konjunktiv [1]
- gehe aus
- gehest aus
- gehe aus
- gehen aus
- gehet aus
- gehen aus
2. Konjunktiv
- ginge aus
- gingest aus
- ginge aus
- gingen aus
- ginget aus
- gingen aus
Futur 1
- werde ausgehen
- wirst ausgehen
- wird ausgehen
- werden ausgehen
- werdet ausgehen
- werden ausgehen
1. Konjunktiv [2]
- würde ausgehen
- würdest ausgehen
- würde ausgehen
- würden ausgehen
- würdet ausgehen
- würden ausgehen
Diverses
- geh aus!
- geht aus!
- gehen Sie aus!
- ausgegangen
- ausgehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor ausgehen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stappen | Fußstapfen; Schritte; Tritte | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
de hort op gaan | ausgehen; bummeln; gehen; im Schritt gehen; ludern; schreiten; stapfen; steigen | |
stappen | ausgehen; bummeln; gehen; im Schritt gehen; ludern; schreiten; stapfen; steigen | bummeln; gehen; im Schritt gehen; laufen; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern |
uitgaan | ausgehen; bummeln; gehen; im Schritt gehen; ludern; schreiten; stapfen; steigen |
Synoniemen voor "ausgehen":
Wiktionary: ausgehen
ausgehen
Cross Translation:
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: