Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- anziehend:
- anziehen:
-
Wiktionary:
- anziehend → aantrekkelijk
- anziehend → aanlokkelijk, aantrekkelijk
- anziehen → aantrekken, aantrekkelijk, aanspreken, uitdossen, zich, kleden, aankleden, zich kleden, zich aankleden, aandoen, schroeven, vijzen, aanwenden, benutten, gebruiken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen, lokken, aanhalen, trekken, verbinden, zwachtelen, inzwachtelen, omzwachtelen, nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, omkleden, staan, forceren, opdringen, aanslaan, belasten, belasting heffen op, veraccijnzen, dwingen, noodzaken, verplichten, zich opdringen, accepteren, aannemen, ontvangen, bekleden, overtrekken, pleisteren, bepleisteren, stukadoren, bezweren, bidden, smeken, aanlokken, bekoren, toelachen, verlekkeren
- anziehen → aandraaien, aankleden, aantijgen, aantrekken, trekken
Duits
Uitgebreide vertaling voor anziehend (Duits) in het Nederlands
anziehend:
-
anziehend (attraktiv; schön; hübsch; süß; gutaussehend; angenehm; zierlich; schmuck; flott; schick; fesch; reizend)
mooi; knap; goed ogend; welgevallig; attractief; fraai-
mooi bijvoeglijk naamwoord
-
knap bijvoeglijk naamwoord
-
goed ogend bijvoeglijk naamwoord
-
welgevallig bijvoeglijk naamwoord
-
attractief bijvoeglijk naamwoord
-
fraai bijvoeglijk naamwoord
-
-
anziehend (attraktiv; verlockend; gutaussehend)
aantrekkelijke-
aantrekkelijke bijvoeglijk naamwoord
-
-
anziehend (reizend; attraktiv; verlockend; schön; anmutig; hübsch; schick; gutaussehend; flott)
verleidelijk; aantrekkelijk; uitnodigend; attractief; aanlokkelijk; bekoorlijk-
verleidelijk bijvoeglijk naamwoord
-
aantrekkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
uitnodigend bijvoeglijk naamwoord
-
attractief bijvoeglijk naamwoord
-
aanlokkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
bekoorlijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
anziehend (verlockend; attraktiv; reizvoll; einladend; reizend; schön; hübsch; anmutig; schmackhaft; anmutsvoll; zierlich)
aantrekkelijk; attractief; uitnodigend; verlokkend; aanlokkelijk; bekoorlijk; verzoekend; uitlokkend-
aantrekkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
attractief bijvoeglijk naamwoord
-
uitnodigend bijvoeglijk naamwoord
-
verlokkend bijvoeglijk naamwoord
-
aanlokkelijk bijvoeglijk naamwoord
-
bekoorlijk bijvoeglijk naamwoord
-
verzoekend bijvoeglijk naamwoord
-
uitlokkend bijvoeglijk naamwoord
-
-
anziehend (verführerisch; verlockend; schmackhaft; attraktiv; reizend)
verlokkend; verleidelijk; verzoekend-
verlokkend bijvoeglijk naamwoord
-
verleidelijk bijvoeglijk naamwoord
-
verzoekend bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor anziehend:
Synoniemen voor "anziehend":
Wiktionary: anziehend
anziehend
Cross Translation:
adjective
-
bekoorlijk
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• anziehend | → aanlokkelijk; aantrekkelijk | ↔ attirant — Qui attirer. Il ne s’emploie guère qu’au figuré. |
anziehen:
-
anziehen (ankleiden; sichanziehen; kleiden; anlegen)
-
anziehen (anstellen; einstellen; engagieren; anheuern)
in dienst nemen; aannemen; aantrekken; inhuren-
in dienst nemen werkwoord (neem in dienst, neemt in dienst, nam in dienst, namen in dienst, in dienst genomen)
-
-
anziehen (festschrauben; andrehen; anschrauben; festdrehen)
vastschroeven; aanschroeven-
vastschroeven werkwoord (schroef vast, schroeft vast, schroefte vast, schroeften vast, vastgeschroefd)
-
-
anziehen (festdrehen; andrehen; anschrauben; festschrauben)
-
anziehen (aufziehen; heben; hissen; hochziehen; hochkrempeln; hinaufführen)
-
anziehen (aufsteigen; aufführen; steigen; ersteigen; abheben; aufziehen; hinaufsteigen; aufwehen; erheben; steigern; verkehren; aufrücken; heben; errichten; wallen; starten; angehen; aufbrechen; anlaufen; ansteigen; hissen; sprudeln; hochziehen; hinaufgehen; aufwerfen; hochkrempeln; verwirken; einläuten; davontragen; herausquellen; aufwallen; aufwirbeln; heraufkommen; emporsteigen; aufstauben; hochsteigen; einschnupfen; hinaufkommen; heraufsteigen; einschnauben; akzelerieren; sichheben)
Conjugations for anziehen:
Präsens
- ziehe an
- ziehst an
- zieht an
- ziehen an
- zieht an
- ziehen an
Imperfekt
- zog an
- zogst an
- zog an
- zogen an
- zogt an
- zogen an
Perfekt
- habe angezogen
- hast angezogen
- hat angezogen
- haben angezogen
- habt angezogen
- haben angezogen
1. Konjunktiv [1]
- ziehe an
- ziehest an
- ziehe an
- ziehen an
- ziehet an
- ziehen an
2. Konjunktiv
- zöge an
- zögest an
- zöge an
- zögen an
- zöget an
- zögen an
Futur 1
- werde anziehen
- wirst anziehen
- wird anziehen
- werden anziehen
- werdet anziehen
- werden anziehen
1. Konjunktiv [2]
- würde anziehen
- würdest anziehen
- würde anziehen
- würden anziehen
- würdet anziehen
- würden anziehen
Diverses
- zieh an!
- zieht an!
- ziehen Sie an!
- angezogen
- anziehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor anziehen:
Synoniemen voor "anziehen":
Wiktionary: anziehen
anziehen
anziehen
Cross Translation:
-
den Zug erhöhen, etwas straff machen
- anziehen → aantrekken
-
ein bestimmtes Kleidungsstück anlegen
- anziehen → aantrekken
-
sich oder jemanden ankleiden
- anziehen → aantrekken
-
ohne Berührung zu sich hin ziehen
- anziehen → aantrekken
verb
-
vaster draaien
-
zijn kledij aantrekken
-
aantrekken
-
een kracht uitoefenen die zaken naar zich toe doet bewegen
-
kleding aandoen
-
een stijgende lijn vertonen
-
aandacht opwekken
Cross Translation: