Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
Ding:
- goed; artikel; voorwerp; item; ding; object; zaak; kind; klein meisje; kleuter; kleintje; kleine jongen; klein kind; peuter; uk; dreumes; hummel; worm; wurm; futiliteit; kleinigheid; onbelangrijk iets; bagatel; dingetje; peulenschil; niemendalletje; wissewasje
- Wiktionary:
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
-
ding:
- Artikel; Ding; Objekt; Sache; Ware; Gegenstand; Gerät; Gegenstände; Zeug; Sachen
- dingen:
-
Wiktionary:
- ding → Ding, Teil
- ding → Thing, Ding, Grund, Rechtsfall, Rechtssache, Ursache, Verursachung, Angelegenheit, Sache, Werk, Affäre, Geschichte, Fall, Anlaß, Veranlassung, Begriff, Gegenstand, Objekt, Etwas, Produkt, Mittel, Werkzeug, Einnahme, Erlös, Ertrag
- dingen → erstreben
Duits
Uitgebreide vertaling voor Ding (Duits) in het Nederlands
Ding:
-
Ding (Gegenstand; Artikel; Objekt; Sache; Ware; Gerät; Gegenstände; Zeug; Sachen)
-
Ding (Kind)
-
Ding (Kleines Kind; Kind)
-
Ding (Kleinkind; Knabe; Sprößling; Dreikäsehoch; Knirps; Kind; Kleine; Gör; Dingelchen; Wicht; Kerlchen)
-
Ding (Kleinigkeit; Lappalie; Bagatelle; Dingelchen)
de futiliteit; de kleinigheid; onbelangrijk iets; de bagatel; het dingetje; de peulenschil; het niemendalletje; het wissewasje
Vertaal Matrix voor Ding:
Synoniemen voor "Ding":
Wiktionary: Ding
Ding
Cross Translation:
noun
Ding
-
(Plural 2) fragwürdiges oder normwidriges Verhalten (euphemistisch)
- Ding → voorval
-
(Plural 2) junges Mädchen (umgangssprachlich)
- Ding → ding
-
(Plural 1) Angelegenheit (verallgemeinernd)
- Ding → ding
-
Gegenstand, dessen Eigenschaften nicht nahe bezeichnen sind
- Ding → iets
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Ding | → ding | ↔ Thing — public assembly |
• Ding | → exemplaar; artikel; object; stuk | ↔ item — distinct physical object |
• Ding | → ding | ↔ thing — that which is considered to exist as a separate entity, object, quality or concept |
• Ding | → keuze; aangelegenheid; affaire; ding; zaak; oorzaak; reden | ↔ cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère. |
• Ding | → ding; mikpunt; object; onderwerp; voorwerp | ↔ objet — chose tangible et visible, concrète. Chose perceptible par la vue et le toucher. Chose, dans un sens indéterminé. |
• Ding | → ding; voorwerp; waar; handelswaar; product; middel; werktuig; stuk gereedschap; instrument; inkomen; ontvangst; opbrengst; verdienste | ↔ produit — résultat créatif de l’activité humaine. |
Verwante vertalingen van Ding
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Ding (Nederlands) in het Duits
Ding vorm van ding:
Vertaal Matrix voor ding:
Verwante woorden van "ding":
Synoniemen voor "ding":
Verwante definities voor "ding":
Wiktionary: ding
ding
Cross Translation:
noun
ding
-
voorwerp
- ding → Ding
noun
-
(umgangssprachlich) ein beliebiger Gegenstand
-
(Plural 2) junges Mädchen (umgangssprachlich)
-
(Plural 1) Angelegenheit (verallgemeinernd)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ding | → Thing; Ding | ↔ Thing — public assembly |
• ding | → Ding | ↔ thing — that which is considered to exist as a separate entity, object, quality or concept |
• ding | → Grund; Rechtsfall; Rechtssache; Ursache; Verursachung; Angelegenheit; Ding; Sache; Werk; Affäre; Geschichte; Fall; Anlaß; Veranlassung | ↔ cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère. |
• ding | → Begriff; Ding; Gegenstand; Objekt | ↔ objet — chose tangible et visible, concrète. Chose perceptible par la vue et le toucher. Chose, dans un sens indéterminé. |
• ding | → Ding; Sache; Etwas; Produkt; Mittel; Werkzeug; Einnahme; Erlös; Ertrag | ↔ produit — résultat créatif de l’activité humaine. |
dingen:
-
dingen (afdingen)
handeln; feilschen; unterhandeln-
unterhandeln werkwoord (unterhandele, unterhandelst, unterhandelt, unterhandelte, unterhandeltet, unterhandelt)
Conjugations for dingen:
o.t.t.
- ding
- dingt
- dingt
- dingen
- dingen
- dingen
o.v.t.
- dingde
- dingde
- dingde
- dingden
- dingden
- dingden
v.t.t.
- heb gedingd
- hebt gedingd
- heeft gedingd
- hebben gedingd
- hebben gedingd
- hebben gedingd
v.v.t.
- had gedingd
- had gedingd
- had gedingd
- hadden gedingd
- hadden gedingd
- hadden gedingd
o.t.t.t.
- zal dingen
- zult dingen
- zal dingen
- zullen dingen
- zullen dingen
- zullen dingen
o.v.t.t.
- zou dingen
- zou dingen
- zou dingen
- zouden dingen
- zouden dingen
- zouden dingen
diversen
- ding!
- dingt!
- gedingd
- dingend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze