Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
Verband:
- link; verband; relatie; samenhang; schakel; connectie; onderling verband; verbinding; correlatie; band; zwachteling; zwachtel; vereniging; genootschap; sociëteit; bond; broederschap; liaison; aansluiting; verbandgaas; bondgenootschap; liga; verbond; verdrag; federatie; binding; akkoord; pact; unie; verwantschap; coöperatie; samenwerkingsverband
- verbinden:
-
Wiktionary:
- Verband → vereniging
- Verband → vereniging, verband, tralie, associatie, genootschap, bond, liga, verbond, link
- verbinden → zich verenigen, koppelen, verbinden, binden, combineren, aaneenschakelen, aaneenrijgen, samenvoegen, aansluiten, linken, aan elkaar vastmaken, legeren, bijeenbinden, samenbinden, aanbranden, bepalen, bevestigen, fixeren, tuigeren, vastmaken, vaststellen, vastbinden, aanbinden, meren, onderbinden, vastleggen, zwachtelen, inzwachtelen, omzwachtelen, nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, bijeenvoegen, ineenzetten, samenstellen, aaneenvoegen, bijeenbrengen, samenbrengen, verenigen, afstellen, passend maken, verstellen, instellen, bijdoen, bijmengen, bijvoegen, toegeven, toevoegen, knopen, aanknopen, afrossen, roskammen, een verband omleggen, verzorgen van een wond, inbinden, bijeenkomen, samenkomen, vergaderen
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- verband:
- verbannen:
-
Wiktionary:
- verband → Verband, Begegnung, Verhältnis, Zusammenhang, Eingang, Eintritt, Annahme, Aufnahme, Zusage, Entgegennahme, Empfang, Akzept, Mauerwerksverband, Beziehung, Hinsicht, Verbindung, Erzählung, Geschichte, Bekannter
- verbannen → verbannen
- verbannen → bannen, ins Exil schicken, verbannen
Duits
Uitgebreide vertaling voor Verband (Duits) in het Nederlands
Verband:
-
der Verband (Zusammenhang; Beziehung; Verbindung; Konnexion; Konnex; Gemeinschaft; Binde; Vertrag)
-
der Verband (Zusammenhang; Verbindung; Kontext)
-
der Verband (Binde)
-
der Verband (Binde)
-
der Verband (Genossenschaft; Verein; Vereinigung; Gesellschaft; Bündnis; Zusammenschluß; Gemeinschaft; Bund; Korporation; Klub; Brüderschaft; Gilde; Koalition; Bruderschaft; Verbindung; Kameradschaft)
-
der Verband (Verbindung; Anschluß; Beziehung; Bindung; Gemeinschaft; Einheitlichkeit; Zusammenhang)
de verbinding; de relatie; de link; het verband; de samenhang; de liaison; de connectie; de aansluiting; de band -
der Verband (Gaze; Binde)
-
der Verband (Pakt; Vertrag; Bund; Liga; Genossenschaft; Verbindung; Bindung; Bündnis; Körperschaft; Korporation; Gebundenheit)
-
der Verband (Stammverwandtschaft; Verbundenheit; Gemeinschaft; Verbindung; Zusammenhang; Schicksalsverbundenheit)
-
der Verband (Gemeinschaft; Genossenschaft; Korporation; Bündnis; Verbindung; Bund; Vereinigung; Verein; Klub; Brüderschaft; Kameradschaft; Gilde; Bruderschaft)
Vertaal Matrix voor Verband:
Synoniemen voor "Verband":
Wiktionary: Verband
Verband
Cross Translation:
noun
-
een groep van mensen met gelijke interesse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Verband | → vereniging | ↔ association — group of persons associated for a common purpose |
• Verband | → verband | ↔ bandage — medical binding |
• Verband | → tralie | ↔ lattice — partially ordered set in algebra |
• Verband | → verband | ↔ appareil — Architecture, maçonnerie |
• Verband | → associatie; genootschap; vereniging | ↔ association — action d’associer. |
• Verband | → bond; liga; verbond; link | ↔ ligue — confédération de plusieurs État, pour se défendre ou pour attaquer. |
Verband vorm van verbinden:
-
verbinden (verknoten; knoten; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen)
verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen-
aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
-
verbinden (zusammenfügen; koppeln; kuppeln; verkuppeln; fügen; knüpfen; vereinigen; zusammenlegen; verketten; aneinanderreihen; vereinen)
verbinden; koppelen; samenkoppelen-
samenkoppelen werkwoord (koppel samen, koppelt samen, koppelde samen, koppelden samen, samengekoppeld)
-
verbinden
verbinden; onderling verbinden; van verband voorzien-
onderling verbinden werkwoord
-
van verband voorzien werkwoord
-
verbinden
aaneenschakelen-
aaneenschakelen werkwoord (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
-
-
verbinden
verbinding maken-
verbinding maken werkwoord
-
-
verbinden (zusammenfügen; kombinieren; vereinigen; vereinen; koppeln; zusammenlegen; aneinanderreihen; kuppeln; verketten)
-
verbinden (sich verbinden)
zich verbinden-
zich verbinden werkwoord
-
-
verbinden (verhüllen; umwickeln)
Conjugations for verbinden:
Präsens
- verbinde
- verbindets
- verbindet
- verbinden
- verbindt
- verbinden
Imperfekt
- verband
- verbandest
- verbandet
- verbanden
- verbandet
- verbanden
Perfekt
- habe verbunden
- hast verbunden
- hat verbunden
- haben verbunden
- habt verbunden
- haben verbunden
1. Konjunktiv [1]
- verbinde
- verbindest
- verbinde
- verbinden
- verbindet
- verbinden
2. Konjunktiv
- verbânde
- verbändest
- verbände
- verbänden
- verbändet
- verbänden
Futur 1
- werde verbinden
- wirst verbinden
- wird verbinden
- werden verbinden
- werdet verbinden
- werden verbinden
1. Konjunktiv [2]
- würde verbinden
- würdest verbinden
- würde verbinden
- würden verbinden
- würdet verbinden
- würden verbinden
Diverses
- verbind!
- verbindt!
- verbinden Sie!
- verbunden
- verbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verbinden:
Synoniemen voor "verbinden":
Wiktionary: verbinden
Cross Translation:
Computer vertaling door derden:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Verband (Nederlands) in het Duits
verband:
-
het verband (verbinding; relatie; link; samenhang; liaison; connectie; aansluiting; band)
der Anschluß; die Verbindung; die Beziehung; die Bindung; die Gemeinschaft; der Verband; die Einheitlichkeit; der Zusammenhang -
het verband (onderling verband; link; relatie; samenhang; schakel; connectie)
der Zusammenhang; der Verband; die Beziehung; die Verbindung; die Konnexion; der Konnex; die Gemeinschaft; die Binde; der Vertrag -
het verband (zwachteling)
-
het verband (samenhang; verbinding; correlatie; band; relatie)
-
het verband (verbandgaas)
Vertaal Matrix voor verband:
Synoniemen voor "verband":
Verwante definities voor "verband":
Wiktionary: verband
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verband | → Verband | ↔ bandage — medical binding |
• verband | → Begegnung; Verhältnis; Zusammenhang; Eingang; Eintritt; Annahme; Aufnahme; Zusage; Entgegennahme; Empfang; Akzept | ↔ abord — (vieilli) action d’arriver au bord, de toucher le rivage. |
• verband | → Verband; Mauerwerksverband | ↔ appareil — Architecture, maçonnerie |
• verband | → Beziehung; Hinsicht; Verbindung; Verhältnis; Erzählung; Geschichte; Bekannter; Zusammenhang | ↔ relation — À trier |
Verband vorm van verbannen:
Conjugations for verbannen:
o.t.t.
- verban
- verbant
- verbant
- verbannen
- verbannen
- verbannen
o.v.t.
- verbande
- verbande
- verbande
- verbanden
- verbanden
- verbanden
v.t.t.
- heb verband
- hebt verband
- heeft verband
- hebben verband
- hebben verband
- hebben verband
v.v.t.
- had verband
- had verband
- had verband
- hadden verband
- hadden verband
- hadden verband
o.t.t.t.
- zal verbannen
- zult verbannen
- zal verbannen
- zullen verbannen
- zullen verbannen
- zullen verbannen
o.v.t.t.
- zou verbannen
- zou verbannen
- zou verbannen
- zouden verbannen
- zouden verbannen
- zouden verbannen
diversen
- verban!
- verbant!
- verband
- verbannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor verbannen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausstossen | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | |
verbannen | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen |
Wiktionary: verbannen
verbannen
Cross Translation:
verb
-
iemand van regeringswege dwingen een bepaald gebied te verlaten
- verbannen → verbannen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verbannen | → bannen; ins Exil schicken; verbannen | ↔ bannir — condamner une personne à sortir d’un pays, à être chasser ou transporter hors d’un territoire, avec défense d’y rentrer. |
• verbannen | → bannen; ins Exil schicken; verbannen | ↔ exiler — envoyer en exil. |
Computer vertaling door derden: