Duits

Uitgebreide vertaling voor Ausbruch (Duits) in het Nederlands

Ausbruch:

Ausbruch [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Ausbruch (Flucht; Entkommen; Entwischen)
    de ontsnapping; de uitbraak; de ontvluchting; uitbreken
  2. der Ausbruch (Ausbrechen; Ausfall; Schrumpfung)
    de uitbarsting; de uitval; uitbarsten; emotionele uitval
  3. der Ausbruch
    de losbarsting
  4. der Ausbruch (plötzlliche Enladung; Explosion; Ausladung)
    de ontlading; plotselinge uitbarsting

Vertaal Matrix voor Ausbruch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emotionele uitval Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung
losbarsting Ausbruch
ontlading Ausbruch; Ausladung; Explosion; plötzlliche Enladung Ausladung; Entladung; elektrische Entladung
ontsnapping Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht
ontvluchting Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht
plotselinge uitbarsting Ausbruch; Ausladung; Explosion; plötzlliche Enladung
uitbarsten Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung
uitbarsting Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung Vulkanausbruch
uitbraak Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht
uitbreken Ausbruch; Entkommen; Entwischen; Flucht
uitval Ausbrechen; Ausbruch; Ausfall; Schrumpfung Ausschuss

Synoniemen voor "Ausbruch":


Wiktionary: Ausbruch

Ausbruch
noun
  1. plotselinge, felle uiting
  2. een plotselinge, felle uiting
  3. het uitstoten van gassen, rook en lava door een vulkaan

Cross Translation:
FromToVia
Ausbruch aanval; uitval access — outburst of an emotion
Ausbruch uitbarsting; uitslag éruption — Jaillissement de matières expulsées

Computer vertaling door derden: