Duits
Uitgebreide vertaling voor waten (Duits) in het Nederlands
waten:
-
waten (hinfallen; platzen; zusammenbrechen; explodieren; plumpsen; hineinfallen)
-
waten
Conjugations for waten:
Präsens
- wate
- watest
- watet
- waten
- watet
- waten
Imperfekt
- watete
- watetest
- watete
- wateten
- watetet
- wateten
Perfekt
- habe gewatet
- hast gewatet
- hat gewatet
- haben gewatet
- habt gewatet
- haben gewatet
1. Konjunktiv [1]
- wate
- watest
- wate
- waten
- watet
- waten
2. Konjunktiv
- watete
- watetest
- watete
- wateten
- watetet
- wateten
Futur 1
- werde waten
- wirst waten
- wird waten
- werden waten
- werdet waten
- werden waten
1. Konjunktiv [2]
- würde waten
- würdest waten
- würde waten
- würden waten
- würdet waten
- würden waten
Diverses
- wat!
- watet!
- waten Sie!
- gewatet
- watend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor waten:
| Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| ploffen | Explodieren; Plumpsen | |
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| neerploffen | explodieren; hineinfallen; hinfallen; platzen; plumpsen; waten; zusammenbrechen | |
| ploffen | explodieren; hineinfallen; hinfallen; platzen; plumpsen; waten; zusammenbrechen | bersten; explodieren; springen; zerspringen |
| waden | waten |
Wiktionary: waten
waten
Cross Translation:
verb
waten
-
(intransitiv) im Wasser oder auf nachgebendem Untergrund langsam gehen, wobei die Beine bei jedem Schritt nacheinander angehoben werden
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • waten | → waden | ↔ wade — to walk through water or something that impedes progress |
| • waten | → flodderen; plassen; waden; door het water plassen; peddelen; ploeteren | ↔ patauger — marcher dans une eau bourbeux. |