Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: ausrufen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: ausrufen

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

ausrufen:
- afroepen; namen afroepen; omroepen; uitroepen
Ausrufen:
- convocatie; oproeping
Wiktionary:
- ausrufen → verklaren, afkondigen, proclameren, uitvaardigen, verkondigen

Duits

Uitgebreide vertaling voor ausrufen (Duits) in het Nederlands

ausrufen:

ausrufen werkwoord (rufe aus, rufst aus, ruft aus, rief aus, rieft aus, ausgerufen)

ausrufen (verkündigen; verlesen; bekanntmachen)
afroepen; namen afroepen; omroepen
- afroepen werkwoord (roep af, roept af, riep af, riepen af, afgeroepen)
- namen afroepen werkwoord
- omroepen werkwoord (roep om, roept om, riep om, riepen om, omgeroepen)
ausrufen
uitroepen
- uitroepen werkwoord (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)

Conjugations for ausrufen:

Präsens

rufe aus
rufst aus
ruft aus
rufen aus
ruft aus
rufen aus

Imperfekt

rief aus
riefst aus
rief aus
riefen aus
rieft aus
riefen aus

Perfekt

habe ausgerufen
hast ausgerufen
hat ausgerufen
haben ausgerufen
habt ausgerufen
haben ausgerufen

1. Konjunktiv [1]

rufe aus
rufest aus
rufe aus
rufen aus
rufet aus
rufen aus

2. Konjunktiv

riefe aus
riefest aus
riefe aus
riefen aus
riefet aus
riefen aus

Futur 1

werde ausrufen
wirst ausrufen
wird ausrufen
werden ausrufen
werdet ausrufen
werden ausrufen

1. Konjunktiv [2]

würde ausrufen
würdest ausrufen
würde ausrufen
würden ausrufen
würdet ausrufen
würden ausrufen

Diverses

ruf aus!
ruft aus!
rufen Sie aus!
ausgerufen
ausrufend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ausrufen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afroepen	ausrufen; bekanntmachen; verkündigen; verlesen	bekanntgeben; bekanntmachen; verkündigen; veröffentlichen
namen afroepen	ausrufen; bekanntmachen; verkündigen; verlesen
omroepen	ausrufen; bekanntmachen; verkündigen; verlesen	bekanntmachen; rundfunken; verkündigen; verlesen
uitroepen	ausrufen	aufschreien; bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; kreischen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen

Synoniemen voor "ausrufen":

ankünden; ankündigen; aus dem Hut zaubern; avisieren; bekannt geben; bekannt machen; bekanntmachen; herausposaunen; kundgeben; kundtun; proklamieren; verkünden; verlautbaren; vermelden; äußern; öffentlich bekannt geben

Wiktionary: ausrufen

Cross Translation:

From	To	Via
• ausrufen	→ verklaren	↔ declare — to announce one's support, choice, opinion, etc
• ausrufen	→ afkondigen; proclameren; uitvaardigen; verkondigen	↔ proclamer — publier, annoncer à haute voix et avec solennité.

Ausrufen:

Ausrufen [das ~] zelfstandig naamwoord

Ausrufen (Aufforderung; Aufruf)
de convocatie; de oproeping
- convocatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- oproeping [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Ausrufen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
convocatie	Aufforderung; Aufruf; Ausrufen	Ankündigung; Bekanntgabe; Bekanntmachung; Benachrichtigung; Information; Kundgebung; Verkündigung
oproeping	Aufforderung; Aufruf; Ausrufen