Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Holz:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Holz (Duits) in het Nederlands

Holz:

Holz [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Holz (Hölzer)
    het hout
    • hout [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. Holz (Wald; Waldung)
    het woud
    • woud [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. Holz (Unterholz; Busch; Gesträuch; )
    het kreupelbos; het kreupelhout

Vertaal Matrix voor Holz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hout Holz; Hölzer
kreupelbos Busch; Büsche; Dickicht; Gebüsch; Gehölz; Gesträuch; Gestrüpp; Holz; Unterholz Niederwald
kreupelhout Busch; Büsche; Dickicht; Gebüsch; Gehölz; Gesträuch; Gestrüpp; Holz; Unterholz
woud Holz; Wald; Waldung Busch; Forst; Wald; Waldung

Synoniemen voor "Holz":


Wiktionary: Holz

Holz
  1. aus Zellulose und Lignin bestehende Masse eines Baumes
Holz
noun
  1. het materiaal in het binnenste van houtige planten

Cross Translation:
FromToVia
Holz kaphout; hout timber — trees considered as a source of wood
Holz hout; timmerhout timber — wood that has been cut ready for construction
Holz hout wood — substance
Holz houtsoort wood — wood from a particular species
Holz houten wood — made of wood
Holz hout bois — Substance dure et fibreuse des arbres

Verwante vertalingen van Holz