Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Betrieb

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Betrieb

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Betrieb:
  2. betreiben:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Betrieb (Duits) in het Nederlands

Betrieb:

Betrieb [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Betrieb (Firma; Unternehmen; Geschäftsbetrieb; )
    het bedrijf; de onderneming; de firma; de zaak
    • bedrijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • onderneming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • firma [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Betrieb (Handelsunternehmen; Firma; Unternehmen; )
    het bedrijf; het handelsbedrijf
  3. der Betrieb (Gesellschaftsfirma; Firma; Genossenschaft)
    de vennootschap; de coöperatie; de onderneming; het bedrijf; de maatschappij; de firma; het handelsbedrijf; de maatschap; het handelshuis
  4. der Betrieb (Fabrik; Werk; Kraftwerk; Gewerbe; Industrie)
    de fabriek
    • fabriek [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. der Betrieb (reges Leben; Zulauf; starkeVerkehr; )
    de drukte; de toeloop; de toevloed; het gedrang
    • drukte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • toeloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toevloed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gedrang [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. der Betrieb (Getreibe; Trubel; Gewirr; Tumult)
    de drukte; de ophef; kouwe drukte; het rumoer
    • drukte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ophef [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kouwe drukte [znw.] zelfstandig naamwoord
    • rumoer [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. der Betrieb (Lärm; Tumult; Spektakel; )
    het kabaal; het lawaai; het rumoer; het spektakel; de herrie; het leven
    • kabaal [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lawaai [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rumoer [het ~] zelfstandig naamwoord
    • spektakel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • herrie [de ~] zelfstandig naamwoord
    • leven [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Betrieb:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrijf Betrieb; Firma; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Gesellschaftsfirma; Gewerbe; Gewerbebetrieb; Handelsunternehmen; Holding; Holdinggesellschaft; Unternehmen Bestehen des Unternehmens; Geschäft; Gesellschaft; Handelsbetrieb; Handelsgesellschaft; Handelsunternehmen; Konzern; Laden; Unternehmen
coöperatie Betrieb; Firma; Genossenschaft; Gesellschaftsfirma Bruderschaft; Brüderschaft; Bund; Bündnis; Gemeinschaft; Genossenschaft; Gilde; Kameradschaft; Klub; Korporation; Mitarbeit; Mithilfe; Mitwirkung; Verband; Verbindung; Verein; Vereinigung; Zusammenarbeit; Zusammenwirkung; gemeinsame Arbeit
drukte Betrieb; Gedränge; Gedrängtheit; Getreibe; Gewirr; Rummel; Trubel; Tumult; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr Andrang; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Beweglichkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Hektik; Krakeel; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Regsamkeit; Rummel; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; reges Leben; Überbeschäftigung
fabriek Betrieb; Fabrik; Gewerbe; Industrie; Kraftwerk; Werk
firma Betrieb; Firma; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Gesellschaftsfirma; Handelsunternehmen; Holding; Holdinggesellschaft; Unternehmen
gedrang Betrieb; Gedränge; Gedrängtheit; Getreibe; Rummel; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr
handelsbedrijf Betrieb; Firma; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Gesellschaftsfirma; Gewerbe; Gewerbebetrieb; Handelsunternehmen; Unternehmen
handelshuis Betrieb; Firma; Genossenschaft; Gesellschaftsfirma Geschäftshaus; Handelshaus; Handelsunternehmen
herrie Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Lärm; Radau
kabaal Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr
kouwe drukte Betrieb; Getreibe; Gewirr; Trubel; Tumult Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gedränge; Geschäftigkeit; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Hektik; Treiben; Trubel
lawaai Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Andrang; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Lärm; Radau; Regsamkeit; Rummel; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; reges Leben
leven Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Andrang; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Dasein; Emsigkeit; Existenz; Fortbestehen; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Leben; Lebendigkeit; Lebenswandel; Lebhaftigkeit; Regsamkeit; Rummel; Sein; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; reges Leben
maatschap Betrieb; Firma; Genossenschaft; Gesellschaftsfirma
maatschappij Betrieb; Firma; Genossenschaft; Gesellschaftsfirma Gesellschaft; der ganze Gemeinschaft
onderneming Betrieb; Firma; Genossenschaft; Geschäftsbetrieb; Gesellschaftsfirma; Handelsunternehmen; Holding; Holdinggesellschaft; Unternehmen Gesellschaft; Großunternehmen; Handelsgeschäft; Handelsgesellschaft; Handelsunternehmen; Konzern; LORG; Unternehmen
ophef Betrieb; Getreibe; Gewirr; Trubel; Tumult Aufregung; aufheben
rumoer Andrang; Aufruhr; Betrieb; Getreibe; Gewirr; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Andrang; Aufruhr; Beschäftigung; Betriebsamkeit; Emsigkeit; Gebrüll; Gedränge; Gedrängtheit; Geräusch; Geschäftigkeit; Geselligkeit; Getreibe; Getue; Getöse; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Krach; Lebendigkeit; Lebhaftigkeit; Radau; Regsamkeit; Rummel; Spektakel; Trara; Treiben; Trubel; Tumult; reges Leben
spektakel Andrang; Aufruhr; Betrieb; Krach; Lärm; Radau; Rummel; Skandal; Spektakel; Spuk; Strudel; Trubel; Tumult; Umtrieb; starkeVerkehr Schauspiel; Spektakel
toeloop Betrieb; Gedränge; Gedrängtheit; Getreibe; Rummel; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr Andrang; Ansturm; Emsigkeit; Gedränge; Getreibe; Getue; Gewimmel; Gewirr; Gewühl; Masse; Menge; Rummel; Schar; Schwarm; Treiben; Trupp; Volksmenge
toevloed Betrieb; Gedränge; Gedrängtheit; Getreibe; Rummel; Zulauf; reges Leben; starkeVerkehr
vennootschap Betrieb; Firma; Genossenschaft; Gesellschaftsfirma Gesellschaft
zaak Betrieb; Firma; Geschäftsbetrieb; Handelsunternehmen; Holding; Holdinggesellschaft; Unternehmen Affäre; Angelegenheit; Artikel; Ding; Frage; Gegenstand; Gegenstände; Gerät; Geschäft; Geschäfte; Handel; Handelsbetrieb; Handelsgeschäft; Laden; Objekt; Sache; Sachen; Transaktion; Ware; Zeug
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leven arbeiten; besteht; dasein; existieren; fortbestehen; funktionieren; leben; tun; vorgehen; wohnen

Synoniemen voor "Betrieb":


Wiktionary: Betrieb

Betrieb
noun
  1. het met winst draaiende houden
  2. een type bedrijf gericht op landbouw
Cross Translation:
FromToVia
• Betrieb → operatie ↔ operation — method by which a device performs its function

Betrieb vorm van betreiben:

betreiben werkwoord (betreibe, betreibst, betreibt, betrieb, betriebt, betrieben)

  1. betreiben (tun; verrichten; treiben; )
    doen; uitvoeren; verrichten; handelen; uitrichten
    • doen werkwoord (doe, doet, deed, deden, gedaan)
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
    • verrichten werkwoord (verricht, verrichtte, verrichtten, verricht)
    • handelen werkwoord (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • uitrichten werkwoord (richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)
  2. betreiben (ausüben; treiben)
    uitoefenen; beoefenen
    • uitoefenen werkwoord (oefen uit, oefent uit, oefende uit, oefenden uit, uitgeoefend)
    • beoefenen werkwoord (beoefen, beoefent, beoefende, beoefenden, beoefend)
  3. betreiben (ausüben; pflegen; treiben)
    plegen
    • plegen werkwoord (pleeg, pleegt, pleegde, pleegden, gepleegd)
  4. betreiben (ungewollt etwas tun; pflegen; treiben; ausüben)
    begaan; per ongeluk doen
  5. betreiben (treiben)
    de liefde bedrijven
  6. betreiben (durchsetzen; durchhalten; einprägen; )
    doorzetten; doordouwen
    • doorzetten werkwoord (zet door, zette door, zetten door, doorgezet)
    • doordouwen werkwoord (douw door, douwt door, douwde door, douwden door, doorgedouwd)

Conjugations for betreiben:

Präsens
  1. betreibe
  2. betreibst
  3. betreibt
  4. betreiben
  5. betreibt
  6. betreiben
Imperfekt
  1. betrieb
  2. betriebst
  3. betrieb
  4. betrieben
  5. betriebt
  6. betrieben
Perfekt
  1. habe betrieben
  2. hast betrieben
  3. hat betrieben
  4. haben betrieben
  5. habt betrieben
  6. haben betrieben
1. Konjunktiv [1]
  1. betreibe
  2. betreibest
  3. betreibe
  4. betreiben
  5. betreibet
  6. betreiben
2. Konjunktiv
  1. betriebe
  2. betriebest
  3. betriebe
  4. betrieben
  5. betriebet
  6. betrieben
Futur 1
  1. werde betreiben
  2. wirst betreiben
  3. wird betreiben
  4. werden betreiben
  5. werdet betreiben
  6. werden betreiben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde betreiben
  2. würdest betreiben
  3. würde betreiben
  4. würden betreiben
  5. würdet betreiben
  6. würden betreiben
Diverses
  1. betreib!
  2. betreibt!
  3. betreiben Sie!
  5. betrieben
  6. betreibend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor betreiben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
handelen Agieren; Handeln
uitvoeren Durchführung; Exekution; Hinrichtung; Strafvollstreckung; Vollstreckung; Vollziehung; Vollzug
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begaan ausüben; betreiben; pflegen; treiben; ungewollt etwas tun
beoefenen ausüben; betreiben; treiben
de liefde bedrijven betreiben; treiben Geschlechtsverkehr haben; Liebe machen; bumsen; ficken; miteinander schlafen; sich lieben
doen ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen
doordouwen betreiben; durchdringen; durchhalten; durchsetzen; einimpfen; einpfeffern; einprägen; einschneiden; einschärfen; festhaken; fortsetzen; hämmern
doorzetten betreiben; durchdringen; durchhalten; durchsetzen; einimpfen; einpfeffern; einprägen; einschneiden; einschärfen; festhaken; fortsetzen; hämmern andauern; anhalten; ausharren
handelen ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen Handel treiben; agieren; arbeiten; funktionieren; handeln; tun; vorgehen
per ongeluk doen ausüben; betreiben; pflegen; treiben; ungewollt etwas tun
plegen ausüben; betreiben; pflegen; treiben
uitoefenen ausüben; betreiben; treiben
uitrichten ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen
uitvoeren ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen ausführen; exportieren
verrichten ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen

Synoniemen voor "betreiben":


Wiktionary: betreiben

betreiben
verb
  1. (geld) in ontvangst nemen.
  2. de economische mogelijkheden van iets winstgevend benutten

Verwante vertalingen van Betrieb







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1094 seconde
Page rendered in 1.0 seconds