Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- liegen:
-
Wiktionary:
- liegen → liggen, zijn, gelegen, gelegen zijn
- liegen → liggen
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
Duits
Uitgebreide vertaling voor liegen (Duits) in het Nederlands
liegen:
-
liegen
Conjugations for liegen:
Präsens
- liege
- liegst
- liegt
- liegen
- liegt
- liegen
Imperfekt
- liegte
- liegtest
- liegte
- liegten
- liegtet
- liegten
Perfekt
- habe geliegen
- hast geliegen
- hat geliegen
- haben geliegen
- habt geliegen
- haben geliegen
1. Konjunktiv [1]
- liege
- liegest
- liege
- liegen
- lieget
- liegen
2. Konjunktiv
- liegte
- liegtest
- liegte
- liegten
- liegtet
- liegten
Futur 1
- werde liegen
- wirst liegen
- wird liegen
- werden liegen
- werdet liegen
- werden liegen
1. Konjunktiv [2]
- würde liegen
- würdest liegen
- würde liegen
- würden liegen
- würdet liegen
- würden liegen
Diverses
- lieg!
- liegt!
- liegen Sie!
- geliegen
- liegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor liegen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gelegen zijn | liegen | |
liggen | liegen |
Wiktionary: liegen
liegen
liegen
Cross Translation:
-
die relationale Position zweier Objekte bezeichnend
- liegen → liggen
-
eine als angenehm empfundene Position eines Objektes zu einem anderen
- liegen → liggen
-
eine mehr oder weniger horizontal ausgerichtete Lage einnehmen
- liegen → liggen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• liegen | → zijn; gelegen | ↔ bear — be in a specific direction |
• liegen | → liggen | ↔ lie — be in horizontal position |
• liegen | → gelegen zijn; liggen | ↔ lie — be situated |
Verwante vertalingen van liegen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor liegen (Nederlands) in het Duits
liegen:
-
liegen (jokken)
Conjugations for liegen:
o.t.t.
- lieg
- liegt
- liegt
- liegen
- liegen
- liegen
o.v.t.
- loog
- loog
- loog
- logen
- logen
- logen
v.t.t.
- heb gelogen
- hebt gelogen
- heeft gelogen
- hebben gelogen
- hebben gelogen
- hebben gelogen
v.v.t.
- had gelogen
- had gelogen
- had gelogen
- hadden gelogen
- hadden gelogen
- hadden gelogen
o.t.t.t.
- zal liegen
- zult liegen
- zal liegen
- zullen liegen
- zullen liegen
- zullen liegen
o.v.t.t.
- zou liegen
- zou liegen
- zou liegen
- zouden liegen
- zouden liegen
- zouden liegen
diversen
- lieg!
- liegt!
- gelogen
- liegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor liegen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lügen | jokken; liegen | voorjokken; voorliegen |
schwindeln | jokken; liegen | duizelen; duizelig worden; erdoor loodsen; in de war maken; voorjokken; voorliegen |