Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: kumulieren

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: kumulieren

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. kumulieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor kumulieren (Duits) in het Nederlands

kumulieren:

kumulieren werkwoord (kumuliere, kumulierst, kumuliert, kumulierte, kumuliertet, kumuliert)

  1. kumulieren (anhäufen)
    cumuleren
    • cumuleren werkwoord (cumuleer, cumuleert, cumuleerde, cumuleerden, gecumuleerd)

Conjugations for kumulieren:

Präsens
  1. kumuliere
  2. kumulierst
  3. kumuliert
  4. kumulieren
  5. kumuliert
  6. kumulieren
Imperfekt
  1. kumulierte
  2. kumuliertest
  3. kumulierte
  4. kumulierten
  5. kumuliertet
  6. kumulierten
Perfekt
  1. habe kumuliert
  2. hast kumuliert
  3. hat kumuliert
  4. haben kumuliert
  5. habt kumuliert
  6. haben kumuliert
1. Konjunktiv [1]
  1. kumuliere
  2. kumulierest
  3. kumuliere
  4. kumulieren
  5. kumulieret
  6. kumulieren
2. Konjunktiv
  1. kumulierte
  2. kumuliertest
  3. kumulierte
  4. kumulierten
  5. kumuliertet
  6. kumulierten
Futur 1
  1. werde kumulieren
  2. wirst kumulieren
  3. wird kumulieren
  4. werden kumulieren
  5. werdet kumulieren
  6. werden kumulieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde kumulieren
  2. würdest kumulieren
  3. würde kumulieren
  4. würden kumulieren
  5. würdet kumulieren
  6. würden kumulieren
Diverses
  1. kumulier!
  2. kumuliert!
  3. kumulieren Sie!
  5. kumuliert
  6. kumulierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kumulieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cumuleren Anhäufen; Ansammeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cumuleren anhäufen; kumulieren

Synoniemen voor "kumulieren":


Wiktionary: kumulieren

kumulieren
verb
  1. (an)häufen, summieren







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0310 seconde
Page rendered in 1.0 seconds