Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: fließend

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: fließend

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fließen:
  2. fließend:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor fließend (Duits) in het Nederlands

fließend vorm van fließen:

fließen werkwoord (fließe, fließt, floß, floßt, geflossen)

  1. fließen (strömen)
    lopen; vloeien; stromen
    • lopen werkwoord (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • vloeien werkwoord (vloei, vloeit, vloeide, vloeiden, gevloeid)
    • stromen werkwoord (stroom, stroomt, stroomde, stroomden, gestroomd)
  2. fließen (strömen)
    vloeien; in stralen lopen
  3. fließen (schaukeln; wallen; schlingen; )
    golven; deinen
    • golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)
    • deinen werkwoord (dein, deint, deinde, deinden, gedeind)
  4. fließen (wellenförmig; strömen)
    golvend bewegen; golven
  5. fließen (zur Folge haben; erfolgen; führen; )
    resulteren; uitvloeien in; uitkomen bij
    • resulteren werkwoord (resulteer, resulteert, resulteerde, resulteerden, geresulteerd)
    • uitvloeien in werkwoord (vloei uit in, vloeit uit in, vloeide uit in, vloeiden uit in, uitgevloeid in)
    • uitkomen bij werkwoord

Conjugations for fließen:

Präsens
  1. fließe
  2. fließt
  3. fließt
  4. fließen
  5. fließt
  6. fließen
Imperfekt
  1. floß
  2. flossest
  3. floß
  4. floßen
  5. floßt
  6. floßen
Perfekt
  1. bin geflossen
  2. bist geflossen
  3. ist geflossen
  4. sind geflossen
  5. seid geflossen
  6. sind geflossen
1. Konjunktiv [1]
  1. fließe
  2. fließest
  3. fließe
  4. fließen
  5. fließet
  6. fließen
2. Konjunktiv
  1. flösse
  2. flössest
  3. flösse
  4. flössen
  5. flösset
  6. flössen
Futur 1
  1. werde fließen
  2. wirst fließen
  3. wird fließen
  4. werden fließen
  5. werdet fließen
  6. werden fließen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fließen
  2. würdest fließen
  3. würde fließen
  4. würden fließen
  5. würdet fließen
  6. würden fließen
Diverses
  1. fließe!
  2. fließt!
  3. fließen Sie!
  5. geflossen
  6. fließend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor fließen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
golven Schwalle
lopen Gelaufe; Laufen
stromen Schwalle; Ströme
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deinen baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wiegen; winken; wippen; wogen
golven baumeln; dünen; flattern; fließen; herumfliegen; pendeln; schaukeln; schlackern; schlenkern; schleudern; schlingen; schlingern; schlittern; schmettern; schwanken; schwenken; schwingen; sichwellen; strömen; tänzeln; wackeln; wallen; watscheln; wellenförmig; wiegen; winken; wippen; wogen
golvend bewegen fließen; strömen; wellenförmig
in stralen lopen fließen; strömen
lopen fließen; strömen bummeln; gehen; herumschlendern; im Schritt gehen; laufen; schlendern; schreiten; sich fortbewegen; spazieren; spazierengehen; wandern
resulteren auslaufen; auswirken; erfolgen; erstehen; fließen; folgen; folgern; führen; gipfeln; hervorgehen; kulminieren; münden; sichergeben; zur Folge haben resultieren; zur Folge haben
stromen fließen; strömen
uitkomen bij auslaufen; auswirken; erfolgen; erstehen; fließen; folgen; folgern; führen; gipfeln; hervorgehen; kulminieren; münden; sichergeben; zur Folge haben
uitvloeien in auslaufen; auswirken; erfolgen; erstehen; fließen; folgen; folgern; führen; gipfeln; hervorgehen; kulminieren; münden; sichergeben; zur Folge haben ausfließen in; münden
vloeien fließen; strömen

Synoniemen voor "fließen":


Wiktionary: fließen

fließen
  1. (intransitiv) Wirtschaft: transferieren von Zahlungsmitteln
  2. (intransitiv) Physik: austauschen von Ladungsträgern
  3. (intransitiv) von einer Flüssigkeit: sich kontinuierlich bewegen
fließen
verb
  1. voortbewegen van vloeistoffen
  2. formeel: zachtjes vloeien of stromen
  3. zacht stromen
Cross Translation:
FromToVia
• fließen → vloeien; stromen ↔ flow — to move as a fluid

fließend:

fließend bijvoeglijk naamwoord

  1. fließend (flüssig; strömend)
    vloeiend; vlot; vliedend; stromend
  2. fließend (laufend; gutgehend)
    lopend
    • lopend bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor fließend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vlot Floß; Flöße; Holzfloß
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lopend fließend; gutgehend; laufend
vloeiend fließend; flüssig; strömend
vlot fließend; flüssig; strömend fesch; flink; flott; geschwind; hastig; im Trend; leicht; modisch; mödisch; mühelos; rasch; schick; schlechthin; schleunig; schnell; spritzig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stromend fließend; flüssig; strömend
vliedend fließend; flüssig; strömend

Wiktionary: fließend

Cross Translation:
FromToVia
• fließend → vloeiend ↔ fluent — able to speak a language accurately and confidently
• fließend → vloeiend ↔ fluently — expressing oneself easily
• fließend → vloeiende; vloeiend ↔ fluid — moving smoothly
• fließend → dynamisch ↔ dynamique — Qui concerne la force, le mouvement.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0458 seconde
Page rendered in 1.0 seconds