Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- Trage:
- träge:
- tragen:
-
Wiktionary:
- Trage → draagbed, draagbaar, draagstoel, baar
- träge → vadsig
- tragen → dragen, torsen, uitgerust, met, zijn, aanhebben, schenken, geven, doneren, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen, aanbotsen, geduwd worden, zich stoten, aangeven, aanreiken, doorbrengen, verdrijven, uitgaan, uitkomen, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, opbrengen, toebrengen, toekennen, verlenen
- tragen → dragen
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- traag:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Trage (Duits) in het Nederlands
trage:
Synoniemen voor "trage":
Trage:
-
die Trage (Tragbahre)
Vertaal Matrix voor Trage:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
berrie | Tragbahre; Trage | |
brancard | Tragbahre; Trage | |
draagbaar | Tragbahre; Trage | |
draagberrie | Tragbahre; Trage | |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
draagbaar | tragbar; zu tragen |
Synoniemen voor "Trage":
Wiktionary: Trage
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Trage | → draagbed; draagbaar; draagstoel | ↔ litter — platform designed to carry a person or a load |
• Trage | → baar; draagbaar | ↔ stretcher — simple litter designed to carry a sick, injured, or dead person |
• Trage | → draagbaar | ↔ civière — dispositif munir de brancards sur lequel on porte à bras des fardeaux. |
träge:
-
träge (trödelig; langsam; schleppend; unschlüssig; zauderhaft; zögernd; unentschlossen)
langzaam; traag; aarzelend; treuzelachtig; slepend; weifelend; dralend; besluitloos; treuzelend; talmend; leuterig-
langzaam bijvoeglijk naamwoord
-
traag bijvoeglijk naamwoord
-
aarzelend bijvoeglijk naamwoord
-
treuzelachtig bijvoeglijk naamwoord
-
slepend bijvoeglijk naamwoord
-
weifelend bijvoeglijk naamwoord
-
dralend bijvoeglijk naamwoord
-
besluitloos bijvoeglijk naamwoord
-
treuzelend bijvoeglijk naamwoord
-
talmend bijvoeglijk naamwoord
-
leuterig bijvoeglijk naamwoord
-
-
träge (langsam; schwerfällig)
-
träge (behäbig; schwerfällig)
-
träge (lax; lasch)
-
träge (lustlos; schlaff; freudlos; lahm; matt; schlapp)
-
träge (verkrüppelt; lahm; hinkend; verstümmelt)
-
träge (müde; faul; langsam; schwerfällig; schwül; schlapp; nachlässig; flau; teilnahmslos; arbeitsscheu; trödelig; lässig; matt; schleppend; lustlos; freudlos; denkfaul)
-
träge (faul)
Vertaal Matrix voor träge:
tragen:
-
tragen (an haben)
-
tragen (aushalten; ertragen; durchhalten; ausgestreckt halten; ausharren)
-
tragen (schwer zu trägen sein; schleppen; hervorbringen)
-
tragen (überstehen; vertragen; bestehen; verdauen; ertragen; erfahren; aushalten; durchhalten; dulden; leiden; ausgeben; erleiden; erleben; stehlen; verzehren; überdauern; sinken; zehren; erdulden; ausharren; fühlen; untergehen; verbrauchen; aufbrauchen; standhalten; durchmachen; aufzehren)
-
tragen (wuchten; schleppen)
-
tragen (eilen; jagen; laufen; stürzen; rennen; fangen; spritzen; springen; hetzen; fegen; hasten; wetzen; sprinten; galoppieren)
tempo maken-
tempo maken werkwoord
-
Conjugations for tragen:
Präsens
- trage
- trägst
- trägt
- tragen
- tragt
- tragen
Imperfekt
- trug
- trugst
- trug
- trugen
- trugt
- trugen
Perfekt
- habe getragen
- hast getragen
- hat getragen
- haben getragen
- habt getragen
- haben getragen
1. Konjunktiv [1]
- trage
- tragest
- trage
- tragen
- traget
- tragen
2. Konjunktiv
- trüge
- trügest
- trüge
- trügen
- trügt
- trügen
Futur 1
- werde tragen
- wirst tragen
- wird tragen
- werden tragen
- werdet tragen
- werden tragen
1. Konjunktiv [2]
- würde tragen
- würdest tragen
- würde tragen
- würden tragen
- würdet tragen
- würden tragen
Diverses
- trag!
- tragt!
- tragen Sie!
- getragen
- tragend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor tragen:
Synoniemen voor "tragen":
Wiktionary: tragen
tragen
tragen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tragen | → torsen; dragen | ↔ bear — carry |
• tragen | → dragen; uitgerust; met; zijn | ↔ bear — be equipped with |
• tragen | → dragen | ↔ bear — produce |
• tragen | → dragen | ↔ carry — to transport by lifting |
• tragen | → dragen; aanhebben | ↔ wear — to have on (clothes) |
• tragen | → schenken; geven; doneren; aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; aangeven; aanreiken; doorbrengen; verdrijven; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; opbrengen; toebrengen; toekennen; verlenen | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Trage (Nederlands) in het Duits
traag:
-
traag (sloom; langzaam)
langsam; träge; schwerfällig-
langsam bijvoeglijk naamwoord
-
träge bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
-
traag (treuzelachtig; langzaam; aarzelend; slepend; weifelend; dralend; besluitloos; talmend; treuzelend; leuterig)
langsam; träge; trödelig; schleppend; unschlüssig; zauderhaft; zögernd; unentschlossen-
langsam bijvoeglijk naamwoord
-
träge bijvoeglijk naamwoord
-
trödelig bijvoeglijk naamwoord
-
schleppend bijvoeglijk naamwoord
-
unschlüssig bijvoeglijk naamwoord
-
zauderhaft bijvoeglijk naamwoord
-
zögernd bijvoeglijk naamwoord
-
unentschlossen bijvoeglijk naamwoord
-
-
traag (werkschuw; lui)
arbeitsscheu-
arbeitsscheu bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor traag:
Verwante woorden van "traag":
Synoniemen voor "traag":
Antoniemen van "traag":
Verwante definities voor "traag":
Wiktionary: traag
traag
Cross Translation:
adjective
-
eine niedrige Geschwindigkeit aufweisend, lange Zeit benötigend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• traag | → langsam | ↔ slow — not quick in motion |
• traag | → langsam | ↔ slowly — At a slow pace |
• traag | → langsam | ↔ lent — Qui n’est pas rapide dans ses mouvements, dans ses actions, qui n’agir pas avec promptitude. |
• traag | → untätig; inaktiv; lasch | ↔ oisif — Qui ne faire rien, qui n’a pas d’occupation, de profession. |