Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- zusammenfassen:
-
Wiktionary:
- zusammenfassen → onderbrengen, plaatsen in, samenvatten, opsommen, afronden, resumeren, excerperen, inkorten, verminderen, afkorten, bekorten, groeperen, ophopen, verzamelen, afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, collecteren, innen, inzamelen, oogsten, plukken, rapen, opeenhopen, stapelen, opstapelen, opeenstapelen, tassen
Duits
Uitgebreide vertaling voor zusammenfassen (Duits) in het Nederlands
zusammenfassen:
zusammenfassen werkwoord (fasse zusammen, faßt zusammen, faßte zusammen, faßtet zusammen, zusammengefaßt)
-
zusammenfassen (eine Zusammenfassung machen)
-
zusammenfassen
recapituleren; samenvatten; kort samenvatten-
recapituleren werkwoord (recapituleer, recapituleert, recapituleerde, recapituleerden, gerecapituleerd)
-
kort samenvatten werkwoord (vat 't kort samen, vatte 't kort samen, vatten 't kort samen, 't kort samengevat)
-
-
zusammenfassen
Conjugations for zusammenfassen:
Präsens
- fasse zusammen
- faßt zusammen
- faßt zusammen
- fassen zusammen
- faßt zusammen
- fassen zusammen
Imperfekt
- faßte zusammen
- faßtest zusammen
- faßte zusammen
- faßten zusammen
- faßtet zusammen
- faßten zusammen
Perfekt
- habe zusammengefaßt
- hast zusammengefaßt
- hat zusammengefaßt
- haben zusammengefaßt
- habt zusammengefaßt
- haben zusammengefaßt
1. Konjunktiv [1]
- fasse zusammen
- fassest zusammen
- fasse zusammen
- fassen zusammen
- fasset zusammen
- fassen zusammen
2. Konjunktiv
- fassete zusammen
- fassetest zusammen
- fassete zusammen
- fasseten zusammen
- fassetet zusammen
- fasseten zusammen
Futur 1
- werde zusammenfassen
- wirst zusammenfassen
- wird zusammenfassen
- werden zusammenfassen
- werdet zusammenfassen
- werden zusammenfassen
1. Konjunktiv [2]
- würde zusammenfassen
- würdest zusammenfassen
- würde zusammenfassen
- würden zusammenfassen
- würdet zusammenfassen
- würden zusammenfassen
Diverses
- faß zusammen!
- faßt zusammen!
- fassen Sie zusammen!
- zusammengefaßt
- zusammenfassend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor zusammenfassen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
een uittreksel maken | eine Zusammenfassung machen; zusammenfassen | |
excerperen | eine Zusammenfassung machen; zusammenfassen | |
kort samenvatten | zusammenfassen | |
recapituleren | zusammenfassen | |
resumeren | zusammenfassen | |
samenvatten | eine Zusammenfassung machen; zusammenfassen | kurz zusammenfassen |
Synoniemen voor "zusammenfassen":
Wiktionary: zusammenfassen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zusammenfassen | → onderbrengen; plaatsen in | ↔ subsume — to place under another as belonging to it |
• zusammenfassen | → samenvatten; opsommen | ↔ summarize — To prepare a summary |
• zusammenfassen | → afronden | ↔ wrap up — To finish off a task completely |
• zusammenfassen | → resumeren; samenvatten; excerperen; inkorten; verminderen; afkorten; bekorten | ↔ abréger — rendre plus court. |
• zusammenfassen | → groeperen; ophopen; verzamelen | ↔ grouper — Réunir |
• zusammenfassen | → afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; collecteren; innen; inzamelen; oogsten; plukken; rapen; verzamelen; groeperen; ophopen; opeenhopen; stapelen; opstapelen; opeenstapelen; tassen | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |
• zusammenfassen | → resumeren; samenvatten; excerperen | ↔ résumer — resserrer et rendre en peu de paroles ce qu’il y a de plus important dans une discussion, dans un discours, dans un argument. |