Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: unterrichten

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: unterrichten

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. unterrichten:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor unterrichten (Duits) in het Nederlands

unterrichten:

unterrichten werkwoord (unterrichte, unterrichtest, unterrichtet, unterrichtete, unterrichtetet, unterrichtet)

  1. unterrichten (unterweisen; dozieren)
    lesgeven
    • lesgeven werkwoord (geef les, geeft les, gaf les, gaven les, lesgegeven)
  2. unterrichten (instruieren; einweisen; anweisen; )
    inlichten; voorlichten; onderrichten
    • inlichten werkwoord (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
    • voorlichten werkwoord
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)
  3. unterrichten (beibringen; lernen; unterweisen; )
    onderwijzen; bijbrengen; doceren; onderrichten
    • onderwijzen werkwoord (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • bijbrengen werkwoord (breng bij, brengt bij, bracht bij, brachten bij, bijgebracht)
    • doceren werkwoord (doceer, doceert, doceerde, doceerden, gedoceerd)
    • onderrichten werkwoord (onderricht, onderrichtte, onderrichtten, onderricht)
  4. unterrichten (lehren; unterweisen)
    onderwijzen; leren
    • onderwijzen werkwoord (onderwijs, onderwijst, onderwees, onderwezen, onderwezen)
    • leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)

Conjugations for unterrichten:

Präsens
  1. unterrichte
  2. unterrichtest
  3. unterrichtet
  4. unterrichten
  5. unterrichtet
  6. unterrichten
Imperfekt
  1. unterrichtete
  2. unterrichtetest
  3. unterrichtete
  4. unterrichteten
  5. unterrichtetet
  6. unterrichteten
Perfekt
  1. habe unterrichtet
  2. hast unterrichtet
  3. hat unterrichtet
  4. haben unterrichtet
  5. habt unterrichtet
  6. haben unterrichtet
1. Konjunktiv [1]
  1. unterrichte
  2. unterrichtest
  3. unterrichte
  4. unterrichten
  5. unterrichtet
  6. unterrichten
2. Konjunktiv
  1. unterrichtete
  2. unterrichtetest
  3. unterrichtete
  4. unterrichteten
  5. unterrichtetet
  6. unterrichteten
Futur 1
  1. werde unterrichten
  2. wirst unterrichten
  3. wird unterrichten
  4. werden unterrichten
  5. werdet unterrichten
  6. werden unterrichten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde unterrichten
  2. würdest unterrichten
  3. würde unterrichten
  4. würden unterrichten
  5. würdet unterrichten
  6. würden unterrichten
Diverses
  1. unterricht!
  2. unterrichtet!
  3. unterrichten Sie!
  5. unterrichtet
  6. unterrichtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor unterrichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leren Lernen; Studieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijbrengen anlernen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einstudieren; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; unterrichten; unterweisen beibringen; erziehen; lehren
doceren anlernen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einstudieren; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; unterrichten; unterweisen
inlichten anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen
leren lehren; studieren; unterrichten; unterweisen Unterricht bekommen; aneignen; anlernen; beibringen; büffeln; einpauken; einreißen; erlernen; erziehen; lehren; lernen; sich angewöhnen; studieren
lesgeven dozieren; unterrichten; unterweisen
onderrichten anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen
onderwijzen anlernen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einstudieren; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; studieren; unterrichten; unterweisen beibringen; erziehen; lehren
voorlichten anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen

Synoniemen voor "unterrichten":


Wiktionary: unterrichten

unterrichten
verb
  1. jemandem etwas beibringen
unterrichten
verb
  1. scholing verzorgen voor iemand
Cross Translation:
FromToVia
• unterrichten → scholen ↔ school — educate, teach, or train
• unterrichten → leren; onderwijzen; aanleren; bijbrengen; instrueren; scholen ↔ apprendre — acquérir une connaissance ou un savoir-faire.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0688 seconde
Page rendered in 1.0 seconds