Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
Hausaufgabe:
-
Wiktionary:
Hausaufgabe → huiswerk
Hausaufgabe → plicht, huiswerk - Gebruikers suggesties voor Hausaufgabe:
huiswerk -
Synoniemen voor "Hausaufgabe":
Hausarbeit; Hausübung; Heimarbeit; Schularbeit; Schulaufgabe
Aufgabe; Lehrstoff; Lektion; Pensum
-
Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Hausaufgabe (Duits) in het Nederlands
Hausaufgabe: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- Hau: klap; harde slag
- Aufgabe: hobby; bezigheid; probleem; opgave; kwestie; vraagstuk; zwaarte; opgaaf; onderwerp; thema; levering; afgifte; geleverde; bezorging; leverantie; zich neerleggen bij; klusje; karweitje; taak; overgave; capitulatie; krachttoer
- Haus: huis; perceel; bouwwerk; gebouw; pand; honk; gebied; terrein; kavel; bouwterrein; blok; vastgoed; onroerende zaken; onroerende goederen; speelgoedblok; complex
Hausaufgabe:
Synoniemen voor "Hausaufgabe":
Wiktionary: Hausaufgabe
Hausaufgabe
Cross Translation:
noun
Hausaufgabe
noun
-
schoolwerk dat thuis verricht moet worden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Hausaufgabe | → plicht; huiswerk | ↔ devoir — Ce à quoi on est obliger par la raison, par la morale, par la loi, par sa condition, par la bienséance, etc. |