Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Fülle

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Fülle

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Fülle:
  2. füllen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Fülle (Duits) in het Nederlands

Fülle:

Fülle [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fülle (Luxus; Prunk; Überfluß; )
    de luxe; de overvloed; de weelderigheid; de pracht; de weelde
    • luxe [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • overvloed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • weelderigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • pracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • weelde [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Fülle (Völle)
    de volheid
    • volheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. die Fülle (Reichlichkeit; Mannigfaltigkeit; Üppigkeit; Verschiedenartigkeit; Stattlichkeit)
    rijkelijkheid; de overvloedigheid

Vertaal Matrix voor Fülle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
luxe Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit
overvloed Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit Auswuchs; Berg; Haufen; Masse; Menge; Zuviel; große Masse; Überfluß; Übermaß; Überschuß
overvloedigheid Fülle; Mannigfaltigkeit; Reichlichkeit; Stattlichkeit; Verschiedenartigkeit; Üppigkeit
pracht Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit Hübschheit; Pracht; Prunk; Schönheit
rijkelijkheid Fülle; Mannigfaltigkeit; Reichlichkeit; Stattlichkeit; Verschiedenartigkeit; Üppigkeit
volheid Fülle; Völle
weelde Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit
weelderigheid Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit Erotik; Sensualismus; Sensualität; Sinnlichkeit; Wollust

Synoniemen voor "Fülle":


Wiktionary: Fülle

Cross Translation:
FromToVia
• Fülle → overvloed ↔ plenty — An more than adequate amount
• Fülle → overmaat ↔ plethora — excess, abundance
• Fülle → rijkdom ↔ wealth — a great amount; an abundance or plenty, usually of money
• Fülle → overvloed; abundantie; onbekrompenheid; uitbundigheid; weligheid ↔ abondance — Grande quantité

Fülle vorm van füllen:

füllen werkwoord (fülle, füllst, füllt, füllte, fülltet, gefüllt)

  1. füllen (anfüllen)
    vullen; bijvullen
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • bijvullen werkwoord (vul bij, vult bij, vulde bij, vulden bij, bijgevuld)
  2. füllen (auffüllen)
    vullen; opvullen
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • opvullen werkwoord (vul op, vult op, vulde op, vulden op, opgevuld)
  3. füllen (vollgießen; ausfüllen; anfüllen)
    vullen; volplempen; volmaken; volstorten
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volplempen werkwoord
    • volmaken werkwoord (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)
    • volstorten werkwoord (stort vol, stortte vol, stortten vol, volgestort)
  4. füllen (vollschenken; gießen)
    vullen; volschenken
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volschenken werkwoord (schenk vol, schenkt vol, schonk vol, schonken vol, volgeschonken)
  5. füllen (vollschütten; vollgießen)
    vullen; volgooien; volgieten
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
    • volgooien werkwoord (gooi vol, gooit vol, gooide vol, gooiden vol, volgegooid)
    • volgieten werkwoord (giet vol, goot vol, goten vol, vol gegoten)
  6. füllen (plombieren)
    plomberen; vullen
    • plomberen werkwoord (plombeer, plombeert, plombeerde, plombeerden, geplobeerd)
    • vullen werkwoord (vul, vult, vulde, vulden, gevuld)
  7. füllen (vollaufen)
    vollopen; vol worden
    • vollopen werkwoord (loop vol, loopt vol, liep vol, liepen vol, volgelopen)
    • vol worden werkwoord
  8. füllen (abfüllen; auf Flaschen ziehen)
    bottelen
    • bottelen werkwoord (bottel, bottelt, bottelde, bottelden, gebotteld)

Conjugations for füllen:

Präsens
  1. fülle
  2. füllst
  3. füllt
  4. füllen
  5. füllt
  6. füllen
Imperfekt
  1. füllte
  2. fülltest
  3. füllte
  4. füllten
  5. fülltet
  6. füllten
Perfekt
  1. habe gefüllt
  2. hast gefüllt
  3. hat gefüllt
  4. haben gefüllt
  5. habt gefüllt
  6. haben gefüllt
1. Konjunktiv [1]
  1. fülle
  2. füllest
  3. fülle
  4. füllen
  5. füllet
  6. füllen
2. Konjunktiv
  1. füllte
  2. fülltest
  3. füllte
  4. füllten
  5. fülltet
  6. füllten
Futur 1
  1. werde füllen
  2. wirst füllen
  3. wird füllen
  4. werden füllen
  5. werdet füllen
  6. werden füllen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde füllen
  2. würdest füllen
  3. würde füllen
  4. würden füllen
  5. würdet füllen
  6. würden füllen
Diverses
  1. fülle!
  2. füllt!
  3. füllen Sie!
  5. gefüllt
  6. füllend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor füllen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bottelen Abfüllen; Abfüllung
volplempen Vollsturzen
volstorten Anschütten; Anschüttung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijvullen anfüllen; füllen anfüllen; auftanken; beifüllen; nachfüllen; nachschütten; nachtanken
bottelen abfüllen; auf Flaschen ziehen; füllen
opvullen auffüllen; füllen abfüllen; anfüllen
plomberen füllen; plombieren
vol worden füllen; vollaufen
volgieten füllen; vollgießen; vollschütten
volgooien füllen; vollgießen; vollschütten
vollopen füllen; vollaufen
volmaken anfüllen; ausfüllen; füllen; vollgießen abmachen; erledigen; fertig bringen
volplempen anfüllen; ausfüllen; füllen; vollgießen
volschenken füllen; gießen; vollschenken
volstorten anfüllen; ausfüllen; füllen; vollgießen
vullen anfüllen; auffüllen; ausfüllen; füllen; gießen; plombieren; vollgießen; vollschenken; vollschütten abfüllen; anfüllen

Synoniemen voor "füllen":


Wiktionary: füllen

füllen
verb
  1. vol maken
Cross Translation:
FromToVia
• füllen → vullen ↔ fill — occupy fully, take up all of
• füllen → aanvullen; opvullen ↔ fill — add contents to, so it is full
• füllen → schuiven; vullen; opvullen; inschuiven; instoppen; indoen; inleggen; inzetten ↔ fourrer — introduire, faire entrer, placer en quelque endroit, mettre parmi d’autres choses.
• füllen → vervullen ↔ remplir — Emplir entièrement, rendre plein, combler.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0405 seconde
Page rendered in 1.0 seconds