Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Umgang

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Umgang

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Umgang:
- omgaan met mensen; omgang; omgang hebben met; ronde doen
umgehen:
- rondgaan; de ronde doen
Wiktionary:
- Umgang → bekendheid, betrekkingen
- umgehen → vermijden, waren, regelen, behandelen, begrenzen, omgaan, rondgaan, circuleren, in omloop zijn, rouleren, bezoeken, over de vloer komen, verkeren, decoreren, sieren, opsieren, tooien, uitdossen, versieren, mijden, ontwijken, uit de weg gaan
- umgehen → vermijden, waren

Duits

Uitgebreide vertaling voor Umgang (Duits) in het Nederlands

Umgang:

Umgang [der ~] zelfstandig naamwoord

der Umgang (soziales Verhalten; Kontakt)
omgaan met mensen; de omgang
- omgaan met mensen [znw.] zelfstandig naamwoord
- omgang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Umgang (Verkehr)
omgang hebben met
- omgang hebben met [znw.] zelfstandig naamwoord
der Umgang (Rundgänge; Rundläufe)
ronde doen; de omgang
- ronde doen [znw.] zelfstandig naamwoord
- omgang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Umgang:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
omgaan met mensen	Kontakt; Umgang; soziales Verhalten
omgang	Kontakt; Rundgänge; Rundläufe; Umgang; soziales Verhalten	Gemeinschaft; Geslechtsverkehr; Runde; Rundgang; Sexualverkehr; Umgänge; Umzüge; seine Runde machen
omgang hebben met	Umgang; Verkehr
ronde doen	Rundgänge; Rundläufe; Umgang
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
omgang hebben met		mit jemandem Umgang haben; verkehren

Synoniemen voor "Umgang":

Annäherung; Berührung; Beziehung; Brückenschlag; Interaktion; Kommunikation; Konnex; Kontakt; Verbindung; Verhältnis
Bekannte; Bekanntschaften
Handhabung; Handling

Wiktionary: Umgang

Cross Translation:

From	To	Via
• Umgang	→ bekendheid	↔ acquaintance — state of being acquainted
• Umgang	→ betrekkingen	↔ intercourse — communication, conversation

umgehen:

umgehen werkwoord (umgehe, umgehst, umgeht, umgang, umgangt, umgegangen)

umgehen (herumgehen)
rondgaan; de ronde doen
- rondgaan werkwoord (ga rond, gaat rond, ging rond, gingen rond, rondgegaan)
- de ronde doen werkwoord (doe de ronde, doet de ronde, deed de ronde, deden de ronde, de ronde gedaan)

Conjugations for umgehen:

Präsens

umgehe
umgehst
umgeht
umgehen
umgeht
umgehen

Imperfekt

umgang
umgangst
umgang
umgangen
umgangt
umgangen

Perfekt

habe umgegangen
hast umgegangen
hat umgegangen
haben umgegangen
habt umgegangen
haben umgegangen

1. Konjunktiv [1]

umgehe
umgehest
umgehe
umgehen
umgehet
umgehen

2. Konjunktiv

umgänge
umgängest
umgänge
umgängen
umgänget
umgängen

Futur 1

werde umgehen
wirst umgehen
wird umgehen
werden umgehen
werdet umgehen
werden umgehen

1. Konjunktiv [2]

würde umgehen
würdest umgehen
würde umgehen
würden umgehen
würdet umgehen
würden umgehen

Diverses

umgeh!
umgeht!
umgehen Sie!
umgegangen
umgehend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor umgehen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
de ronde doen	herumgehen; umgehen
rondgaan	herumgehen; umgehen

Synoniemen voor "umgehen":

handhaben; hantieren; leiten

Wiktionary: umgehen

umgehen

ein physisches Hindernis umgehen, einen Umweg nehmen, aber auch mit übertragener Bedeutung: etwas auf eine umständliche Weise erledigen, weil die normale, einfache Weise aus irgendeinem Grunde in diesem Falle nicht funktioniert
- umgehen → vermijden
von Geistern: spuken
- umgehen → waren

umgehen

verb

trachten te ontwijken
- vermijden → ausweichen; entweichen; meiden; vermeiden; aus dem Wege gehen; verhindern; umgehen; entgehen
ronddwalen
- waren → umgehen

Cross Translation:

From	To	Via
• umgehen	→ regelen; behandelen	↔ deal — handle, manage
• umgehen	→ begrenzen	↔ skirt — to be on or from the border of
• umgehen	→ omgaan; rondgaan; circuleren; in omloop zijn; rouleren	↔ circuler — Se mouvoir circulairement.
• umgehen	→ bezoeken; over de vloer komen; verkeren	↔ fréquenter — aller souvent dans un lieu.
• umgehen	→ bezoeken; over de vloer komen	↔ hanter — fréquenter quelqu’un que l'on suppose de mauvaise influence ou sur laquelle on exerce une mauvaise influence. — note On dit aussi intransitivement.
• umgehen	→ decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden	↔ parer — Traductions à trier suivant le sens
• umgehen	→ mijden; ontwijken; uit de weg gaan; vermijden	↔ éviter — Échapper à

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Umgang