Duits

Uitgebreide vertaling voor Pracht (Duits) in het Nederlands

Pracht:

Pracht [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Pracht (Prunk)
    de pracht; de glans; de luister; de praal; de pronk
    • pracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • glans [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • luister [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • praal [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pronk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. die Pracht (Luxus; Prunk; Überfluß; )
    de luxe; de overvloed; de weelderigheid; de pracht; de weelde
    • luxe [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • overvloed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • weelderigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • pracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • weelde [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Pracht (Schönheit; Hübschheit)
    de schoonheid; de pracht
    • schoonheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • pracht [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. die Pracht (Prozession; Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit)
    de processie; de staatsie; de stoet
    • processie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • staatsie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stoet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. die Pracht (Großartigkeit; Stolz; Herrlichkeit; Stattlichkeit)
    de grandeur; de grootsheid; indrukwekkendheid
  6. die Pracht (Stattlichkeit; Zeremonie; Formalität; )
    de plechtigheid; de ceremonie; de plichtpleging; de omhaal
  7. die Pracht (Reichtum; Luxus)
    de rijkheid
    • rijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Pracht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ceremonie Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Formalität; Förmlichkeit; Pracht; Prozession; Stattlichkeit; Vierung; Zeremonie Empfänge; Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Fete; Party; Protokoll; Stattlichkeit; Vierung; Zeremonie
glans Pracht; Prunk Finish; Flimmern; Funkeln; Glanz; Glitzern; Glut; Glänzen; Schein; Schimmer; Schimmern
grandeur Großartigkeit; Herrlichkeit; Pracht; Stattlichkeit; Stolz
grootsheid Großartigkeit; Herrlichkeit; Pracht; Stattlichkeit; Stolz
indrukwekkendheid Großartigkeit; Herrlichkeit; Pracht; Stattlichkeit; Stolz
luister Pracht; Prunk Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern
luxe Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit
omhaal Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Formalität; Förmlichkeit; Pracht; Prozession; Stattlichkeit; Vierung; Zeremonie Gedränge; Getreibe; Getue; Gewimmel; Gewirr; Gewühl
overvloed Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit Auswuchs; Berg; Haufen; Masse; Menge; Zuviel; große Masse; Überfluß; Übermaß; Überschuß
plechtigheid Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Formalität; Förmlichkeit; Pracht; Prozession; Stattlichkeit; Vierung; Zeremonie Feierlichkeit; Förmlichkeit; Herrlichkeit; Stattlichkeit; Vornehmheit; Würde
plichtpleging Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Formalität; Förmlichkeit; Pracht; Prozession; Stattlichkeit; Vierung; Zeremonie Förmlichkeit; Höflichkeit
praal Pracht; Prunk
pracht Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Hübschheit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Schönheit; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit
processie Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Pracht; Prozession
pronk Pracht; Prunk
rijkheid Luxus; Pracht; Reichtum
schoonheid Hübschheit; Pracht; Schönheit Fähigkeit; Gescheitheit; Geschicklichkeit; Intelligenz; Klugheit
staatsie Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Pracht; Prozession Aufführung; Auftritt; Bild; Bühne; Bühnenstück; Darstellung; Drama; Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Festumzug; Glanz; Komödie; Lustspiel; Schaubühne; Schauspiel; Spiel; Theater; Theaterstück; Vorführung; Vorstellung; Zeremonie
stoet Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Pracht; Prozession Aufzug; Begleitung; Geleit; Konvoi; Prozession; Umzug
weelde Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit
weelderigheid Fülle; Glanz; Herrlichkeit; Luxus; Pracht; Prunk; Reichtum; Stattlichkeit; Wollust; Wonne; Überfluß; Üppigkeit Erotik; Sensualismus; Sensualität; Sinnlichkeit; Wollust

Synoniemen voor "Pracht":


Wiktionary: Pracht

Pracht



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Pracht (Nederlands) in het Duits

pracht:

pracht [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de pracht (praal; glans; luister; pronk)
    der Prunk; die Pracht
    • Prunk [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Pracht [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de pracht (luxe; overvloed; weelderigheid; weelde)
    der Luxus; der Prunk; der Überfluß; die Pracht; die Stattlichkeit; die Fülle; der Glanz; die Herrlichkeit; der Reichtum; die Wonne; die Wollust; die Üppigkeit
    • Luxus [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Prunk [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Überfluß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Pracht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Stattlichkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fülle [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Glanz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herrlichkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Reichtum [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Wonne [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Wollust [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Üppigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. de pracht (schoonheid)
    die Schönheit; die Hübschheit; die Pracht

Vertaal Matrix voor pracht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fülle luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid overvloedigheid; rijkelijkheid; volheid
Glanz luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid glans; glanslaag; opvoering; parade; show; staatsie; vertoning; voorstelling
Herrlichkeit luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid gedragenheid; gelukzaligheid; gezegende toestand; grandeur; grootsheid; heerlijkheid; heil; indrukwekkendheid; kostelijkheid; plechtigheid; plechtstatigheid; statigheid; voornaamheid; voorspoed; vormelijkheid; wijding; zegen; zegenen; zegening
Hübschheit pracht; schoonheid fraaiheid; mooiigheid
Luxus luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid rijkheid
Pracht glans; luister; luxe; overvloed; praal; pracht; pronk; schoonheid; weelde; weelderigheid ceremonie; grandeur; grootsheid; indrukwekkendheid; omhaal; plechtigheid; plichtpleging; processie; rijkheid; staatsie; stoet
Prunk glans; luister; luxe; overvloed; praal; pracht; pronk; weelde; weelderigheid ijdelheid; ijdeltuiterij; wuftheid
Reichtum luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid geldelijk vermogen; rijkdom; rijkheid; vermogen
Schönheit pracht; schoonheid fraaiheid; mooi persoon; mooiigheid; plaatje; stuk
Stattlichkeit luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid aanzien; ceremonie; dapperheid; edel; eminentie; feest; feestelijkheid; festiviteit; gedragenheid; grandeur; grootheid; grootsheid; hoogheid; indrukwekkendheid; koenheid; moed; omhaal; onversaagdheid; overvloedigheid; plechtigheid; plechtstatigheid; plichtpleging; rijkelijkheid; statigheid; verheffing; verhevenheid; viering; voornaamheid; vormelijkheid
Wollust luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid drift; erotiek; genoegen; genot; lust; sensualisme; sensualiteit; weelderigheid; wellust; wellustigheid; wulpsheid; zinnelijkheid
Wonne luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid gelukzaligheid; geneugte; genieten; genot; heerlijkheid
Überfluß luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid buitensporigheid; exces; overdaad; overmaat; overvloed; surplus; teveel
Üppigkeit luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid dartelheid; overvloedigheid; rijkelijkheid; speelsheid

Verwante woorden van "pracht":

  • prachten

Wiktionary: pracht

pracht
Cross Translation:
FromToVia
pracht Gepränge; Pomp; Gala; Parade; Staat pompecortège solennel, déploiement de fastes, appareil magnifique, somptueux.
pracht Gepränge; Pomp; Wunder splendeur — Maginificence