Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: säugen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: säugen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. saugen:
  2. säugen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor säugen (Duits) in het Nederlands

saugen:

saugen werkwoord (sauge, saugst, saugt, saugte, saugtet, gesaugt)

  1. saugen (lutschen; blasen)
    fellatio doen; pijpen; afzuigen; zuigen
    • fellatio doen werkwoord !
    • pijpen werkwoord ! (pijp, pijpt, pijpte, pijpten, gepijpt)
    • afzuigen werkwoord ! (zuig af, zuigt af, zoog af, zogen af, afgezogen)
    • zuigen werkwoord ! (zuig, zuigt, zoog, zogen, gezogen)
  2. saugen (lutschen)
    zuigen; lurken; sabbelen
    • zuigen werkwoord (zuig, zuigt, zoog, zogen, gezogen)
    • lurken werkwoord (lurk, lurkt, lurkte, lurkten, gelurkt)
    • sabbelen werkwoord (sabbel, sabbelt, sabbelde, sabbelden, gesabbeld)
  3. saugen (schlürfen; schlucken)
    zuigen; lurken; slurpen
    • zuigen werkwoord (zuig, zuigt, zoog, zogen, gezogen)
    • lurken werkwoord (lurk, lurkt, lurkte, lurkten, gelurkt)
    • slurpen werkwoord (slurp, slurpt, slurpte, slurpten, geslurpt)
  4. saugen (staubsaugen)
    stofzuigen
    • stofzuigen werkwoord (stofzuig, stofzuigt, stofzuigde, stofzuigden, gestofzuigd)

Conjugations for saugen:

Präsens
  1. sauge
  2. saugst
  3. saugt
  4. saugen
  5. saugt
  6. saugen
Imperfekt
  1. saugte
  2. saugtest
  3. saugte
  4. saugten
  5. saugtet
  6. saugten
Perfekt
  1. habe gesaugt
  2. hast gesaugt
  3. hat gesaugt
  4. haben gesaugt
  5. habt gesaugt
  6. haben gesaugt
1. Konjunktiv [1]
  1. sauge
  2. saugest
  3. sauge
  4. saugen
  5. sauget
  6. saugen
2. Konjunktiv
  1. saugte
  2. saugtest
  3. saugte
  4. saugten
  5. saugtet
  6. saugten
Futur 1
  1. werde saugen
  2. wirst saugen
  3. wird saugen
  4. werden saugen
  5. werdet saugen
  6. werden saugen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde saugen
  2. würdest saugen
  3. würde saugen
  4. würden saugen
  5. würdet saugen
  6. würden saugen
Diverses
  1. saug!
  2. saugt!
  3. saugen Sie!
  5. gesaugt
  6. saugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor saugen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afzuigen blasen; lutschen; saugen absaugen; durch die Nase einziehen; einziehen
fellatio doen blasen; lutschen; saugen
lurken lutschen; saugen; schlucken; schlürfen
pijpen blasen; lutschen; saugen blasen; flöten; pfeifen
sabbelen lutschen; saugen
slurpen saugen; schlucken; schlürfen schlürfen
stofzuigen saugen; staubsaugen staubsaugen
zuigen blasen; lutschen; saugen; schlucken; schlürfen

Synoniemen voor "saugen":


Wiktionary: saugen

saugen
  1. ein Gerät betätigen, das saugt
  2. etwas mit Hilfe von Unterdruck in sich hinein befördern
  3. etwas mit Hilfe von Unterdruck an sich heran befördern
saugen
verb
  1. een verlaagde druk aanleggen met de mond of met een apparaat
Cross Translation:
FromToVia
• saugen → aderlaten; uitzuigen ↔ leech — to drain resources without giving back
• saugen → zuigen ↔ suck — to use the mouth to pull in (liquid etc)

säugen:

säugen werkwoord (säuge, säugst, säugt, säugte, säugtet, gesäugt)

  1. säugen (Brustnahrung geben; ernähren; füttern; einspeisen; großziehen)
    borstvoeding geven; zogen; de borst geven
    • borstvoeding geven werkwoord (geef borstvoeding, geeft borstvoeding, gaf borstvoeding, gaven borstvoeding, borstvoeding gegeven)
    • zogen werkwoord (zoog, zoogt, zoogde, zoogden, gezoogd)
    • de borst geven werkwoord (geef de borst, geeft de borst, gaf de borst, gaven de borst, de borst gegeven)
  2. säugen (stillen)
    een baby zogen; zogen
    • een baby zogen werkwoord (zoog een baby, zoogt een baby, zoogde een baby, zoogden een baby, een baby gezogen)
    • zogen werkwoord (zoog, zoogt, zoogde, zoogden, gezoogd)

Conjugations for säugen:

Präsens
  1. säuge
  2. säugst
  3. säugt
  4. säugen
  5. säugt
  6. säugen
Imperfekt
  1. säugte
  2. säugtest
  3. säugte
  4. säugten
  5. säugtet
  6. säugten
Perfekt
  1. habe gesäugt
  2. hast gesäugt
  3. hat gesäugt
  4. haben gesäugt
  5. habt gesäugt
  6. haben gesäugt
1. Konjunktiv [1]
  1. säuge
  2. säugest
  3. säuge
  4. säugen
  5. säuget
  6. säugen
2. Konjunktiv
  1. säugte
  2. säugtest
  3. säugte
  4. säugten
  5. säugtet
  6. säugten
Futur 1
  1. werde säugen
  2. wirst säugen
  3. wird säugen
  4. werden säugen
  5. werdet säugen
  6. werden säugen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde säugen
  2. würdest säugen
  3. würde säugen
  4. würden säugen
  5. würdet säugen
  6. würden säugen
Diverses
  1. säug!
  2. säugt!
  3. säugen Sie!
  5. gesäugt
  6. säugend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor säugen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borstvoeding geven Brustnahrung geben; einspeisen; ernähren; füttern; großziehen; säugen
de borst geven Brustnahrung geben; einspeisen; ernähren; füttern; großziehen; säugen
een baby zogen stillen; säugen
zogen Brustnahrung geben; einspeisen; ernähren; füttern; großziehen; stillen; säugen

Wiktionary: säugen

Cross Translation:
FromToVia
• säugen → de borst geven; zogen ↔ allaiter — nourrir de son lait.




Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0602 seconde
Page rendered in 1.0 seconds