Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor neulich (Duits) in het Nederlands

neulich:

neulich bijvoeglijk naamwoord

  1. neulich (gerade; vorhin)
    pas; juist; daarnet; net; zojuist; zonet
  2. neulich (vor kurzem; letztens; jüngst)
    kortgeleden; recentelijk; onlangs; laatstelijk; laatst; pas; kortelings
  3. neulich

Vertaal Matrix voor neulich:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
net Fangnetz; Fernsehkanal; Geflecht; Netz
pas Ausweis; Ausweiskarte; Bankpaß; Bergpaß; Gebirgspaß; Paß; Reisedokument; Reisepaß; Schritt; Tritt
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
juist gerade; neulich; vorhin adäquat; akkurat; angemessen; eben; eben noch; einwandfrei; entsprechend; geeignet; gemessen; genau; gerade; gerade eben; gewissenhaft; gründlich; gut; haargenau; korrekt; minuziös; passend; peinlich genau; prezies; richtig; soeben; tadellos; wahr
laatst jüngst; letztens; neulich; vor kurzem
net gerade; neulich; vorhin akkurat; anständig; eigen; eingehend; genau; gerade; gerade eben; gewissenhaft; haargenau; keusch; korrekt; pünktlich; rein; richtig; sicher; sittsam; sorgfältig; züchtig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
daarnet gerade; neulich; vorhin
kortelings jüngst; letztens; neulich; vor kurzem
kortgeleden jüngst; letztens; neulich; vor kurzem
laatstelijk jüngst; letztens; neulich; vor kurzem
onlangs jüngst; letztens; neulich; vor kurzem
pas gerade; jüngst; letztens; neulich; vor kurzem; vorhin
recentelijk jüngst; letztens; neulich; vor kurzem
zojuist gerade; neulich; vorhin geradeeben; soeben
zonet gerade; neulich; vorhin geradeeben; soeben

Synoniemen voor "neulich":


Wiktionary: neulich

neulich
adverb
  1. recentelijk, niet lang geleden
  2. nog niet lang geleden

Cross Translation:
FromToVia
neulich de laatste tijd of late — recently
neulich onlangs; recentelijk; laatst; overlaatst recently — in the recent past