Job: vertaling Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Job:
- beroep; professie; ambt; installatie; aanstelling; benoeming
Wiktionary:
- Job → job
- Job → werk, job, beroep, baan

Nederlands naar Duits: Meer gegevens...

job:
- Arbeit; Beschäftigung; Tätigkeit; Arbeitsverhältnis; Stellung; Dienststelle; Dienstverhältnis
Wiktionary:
- Job → Hiob
- job → Position, Job
- job → Auftrag, Aufgabe, Arbeit, Beruf, Job, Stelle, Anstellung

Duits

Uitgebreide vertaling voor Job (Duits) in het Nederlands

Job:

Job [der ~] zelfstandig naamwoord

der Job (Beruf)
het beroep; de professie; het ambt
- beroep [het ~] zelfstandig naamwoord
- professie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ambt [het ~] zelfstandig naamwoord
der Job (Anstellung; Beschäftigung; Ernennung)
de installatie; de aanstelling; de benoeming
- installatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- aanstelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- benoeming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Job:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanstelling	Anstellung; Beschäftigung; Ernennung; Job
ambt	Beruf; Job	Funktion; Stellung
benoeming	Anstellung; Beschäftigung; Ernennung; Job	Aufstellung; Ernennung
beroep	Beruf; Job	Arbeit; Beruf; Fach
installatie	Anstellung; Beschäftigung; Ernennung; Job	Installation; Setup
professie	Beruf; Job

Synoniemen voor "Job":

Arbeitsverhältnis; Beschäftigungsverhältnis; Posten; Stellung
Arbeitsplatz; Arbeitsstelle; Stelle
Anstellung; Arbeit; Beruf; Beschäftigung; Gewerbe; Maloche; Profession; Tätigkeit

Wiktionary: Job

Job

noun

(umgangssprachlich): Arbeitsplatz, Stellung (Anstellung) für eine (vorübergehende) einträgliche Beschäftigung zum Zweck des Gelderwerbs
- Job → job

Cross Translation:

From	To	Via
• Job	→ werk; job; beroep; baan	↔ job — economic role for which a person is paid
• Job	→ job; werk; baan	↔ job — (familier, fr) Petit emploi, souvent faiblement rémunéré et temporaire.

Verwante vertalingen van Job

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Job (Nederlands) in het Duits

job:

job [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

de job (karwei; arbeid)
die Arbeit; die Beschäftigung; die Tätigkeit
- Arbeit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Beschäftigung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Tätigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
de job (dienstbetrekking; positie; functie; baan)
Arbeitsverhältnis; die Stellung; die Dienststelle; Dienstverhältnis
- Arbeitsverhältnis [das ~] zelfstandig naamwoord
- Stellung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Dienststelle [die ~] zelfstandig naamwoord
- Dienstverhältnis [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor job:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Arbeit	arbeid; job; karwei	activiteit; ambacht; arbeid; baan; bedrijvigheid; beroep; bezigheid; gisting; hobby; inspanning; karweitje; klusje; krachttoer; loonarbeid; loonwerk; taak; vak; verhandeling; werk; werkkring; werkplek; werkstuk; werkzaamheid
Arbeitsverhältnis	baan; dienstbetrekking; functie; job; positie
Beschäftigung	arbeid; job; karwei	aanstelling; activiteit; ambacht; arbeid; bedrijvigheid; benoeming; beroering; bezigheid; drukte; geraas; heibel; heksenketel; hobby; inspanning; installatie; karweitje; klusje; krachttoer; lawaai; leven; loonarbeid; loonwerk; opschudding; pandemonium; rumoer; taak; taakverschaffing; tewerkstelling; tumult; vak; werk; werkverschaffing; werkzaamheid
Dienststelle	baan; dienstbetrekking; functie; job; positie	dienst; instantie; instelling; instituut; lichaam; organisatie
Dienstverhältnis	baan; dienstbetrekking; functie; job; positie	dienstverband
Stellung	baan; dienstbetrekking; functie; job; positie	ambt; baan; betrekking; functie; graad; niveau; peil; werk; werkkring; werkplek
Tätigkeit	arbeid; job; karwei	activiteit; ambacht; arbeid; arbeidskracht; arbeidsvermogen; bedrijvigheid; bezigheid; effect; functioneren; hobby; inspanning; karweitje; klusje; krachttoer; roerigheid; taak; uitwerking; vak; werk; werken; werkkracht; werkvermogen; werkzaamheid

Verwante woorden van "job":

jobben, jobs

Wiktionary: job

job

noun

Anstellung, berufliche Stellung
- Position → job; functie
(umgangssprachlich): Arbeitsplatz, Stellung (Anstellung) für eine (vorübergehende) einträgliche Beschäftigung zum Zweck des Gelderwerbs
- Job → job

Cross Translation:

From	To	Via
• job	→ Auftrag; Aufgabe	↔ job — task
• job	→ Arbeit; Beruf; Job; Stelle; Anstellung	↔ job — economic role for which a person is paid
• job	→ Arbeit	↔ work — labour, employment, occupation, job
• job	→ Job; Arbeit	↔ job — (familier, fr) Petit emploi, souvent faiblement rémunéré et temporaire.

Wiktionary: Job

Cross Translation:

From	To	Via
• Job	→ Hiob	↔ Job — book of the Bible

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Job

Uitgebreide vertaling voor Job (Duits) in het Nederlands

Job:

Job [der ~] zelfstandig naamwoord

der Job (Beruf)

der Job (Anstellung; Beschäftigung; Ernennung)

Vertaal Matrix voor Job:

Synoniemen voor "Job":

Wiktionary: Job

Verwante vertalingen van Job

Uitgebreide vertaling voor Job (Nederlands) in het Duits

job:

job [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

de job (karwei; arbeid)

de job (dienstbetrekking; positie; functie; baan)

Vertaal Matrix voor job:

Verwante woorden van "job":

Wiktionary: job

Wiktionary: Job