Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: widerhallen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: widerhallen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. widerhallen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor widerhallen (Duits) in het Nederlands

widerhallen:

widerhallen werkwoord (widerhalle, widerhallst, widerhallt, widerhallte, widerhalltet, widerhallt)

  1. widerhallen (wiederholen; erhallen; nachsprechen; )
    herhalen; nazeggen; napraten; nabouwen; echoën
    • herhalen werkwoord (herhaal, herhaalt, herhaalde, herhaalden, herhaald)
    • nazeggen werkwoord (zeg na, zegt na, zegde na, zegden na, nagezegd)
    • napraten werkwoord (praat na, praatte na, praatten na, nagepraat)
    • nabouwen werkwoord
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
  2. widerhallen (hörbar sein; ertönen; hallen; )
    weerklinken; hoorbaar zijn
  3. widerhallen (resonieren; erhallen; echoen)
    reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugkaatsen; echoën; terugstoten
    • reflecteren werkwoord (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • stuiten werkwoord (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • terugkaatsen werkwoord (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • terugstoten werkwoord (stoot terug, stootte terug, stootten terug, terugestoten)
  4. widerhallen (erschallen)
    met krachtige stem zingen; galmen
  5. widerhallen (nachhallen; schallen; schmettern; )
    echoën; galmen; weerklinken; naklinken
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • galmen werkwoord (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • weerklinken werkwoord (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • naklinken werkwoord (klink na, klinkt na, klonk na, klonken na, nageklonken)
  6. widerhallen (hallen; schallen; mitschwingen; )
    schallen; weerschallen
    • schallen werkwoord
    • weerschallen werkwoord (weerschal, weerschalt, weerschalde, weerschalden, weerschald)
  7. widerhallen (schallen; widerschallen; hallen; echoen)
    resoneren; echoën; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; galmen; schallen; weergalmen
    • resoneren werkwoord
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • weerklinken werkwoord (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • weerschallen werkwoord (weerschal, weerschalt, weerschalde, weerschalden, weerschald)
    • galmen werkwoord (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • schallen werkwoord
    • weergalmen werkwoord (weergalm, weergalmt, weergalmde, weergalmden, weergalmd)
  8. widerhallen (widerscheinen; reflektieren; widerspiegeln; funkeln)
    weerschijnen; weerkaatsen
    • weerschijnen werkwoord (weerschijn, weerschijnt, weerscheen, weerschenen, weerschenen)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)

Conjugations for widerhallen:

Präsens
  1. widerhalle
  2. widerhallst
  3. widerhallt
  4. widerhallen
  5. widerhallt
  6. widerhallen
Imperfekt
  1. widerhallte
  2. widerhalltest
  3. widerhallte
  4. widerhallten
  5. widerhalltet
  6. widerhallten
Perfekt
  1. habe widerhallt
  2. hast widerhallt
  3. hat widerhallt
  4. haben widerhallt
  5. habt widerhallt
  6. haben widerhallt
1. Konjunktiv [1]
  1. widerhalle
  2. widerhallest
  3. widerhalle
  4. widerhallen
  5. widerhallet
  6. widerhallen
2. Konjunktiv
  1. widerhallte
  2. widerhalltest
  3. widerhallte
  4. widerhallten
  5. widerhalltet
  6. widerhallten
Futur 1
  1. werde widerhallen
  2. wirst widerhallen
  3. wird widerhallen
  4. werden widerhallen
  5. werdet widerhallen
  6. werden widerhallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde widerhallen
  2. würdest widerhallen
  3. würde widerhallen
  4. würden widerhallen
  5. würdet widerhallen
  6. würden widerhallen
Diverses
  1. widerhall!
  2. widerhallt!
  3. widerhallen Sie!
  5. widerhallt
  6. widerhallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor widerhallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stuiten Steißbeine
terugkaatsen Abprallen; Abrutschen; Einsinken
weerschijnen Wiederspiegeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
echoën aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; mitschwingen; nachhallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; wiederholen
galmen echoen; erhallen; erschallen; ertönen; hallen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen
herhalen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen Schleife ausführen; einstudieren; einüben; proben; repetieren; wiederholen; üben
hoorbaar zijn echoen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen
met krachtige stem zingen erschallen; widerhallen
nabouwen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen
naklinken echoen; erhallen; ertönen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen
napraten aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen noch ein wenig plaudern
nazeggen aufs neue machen; echoen; einüben; erhallen; erneuern; ertönen; hallen; nachher noch ein wenig plaudern; nachpladdern; nachplappern; nachsagen; nachsprechen; schallen; widerhallen; widerschallen; wiederholen
reflecteren echoen; erhallen; resonieren; widerhallen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln
resoneren echoen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
schallen echoen; hallen; mitschwingen; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen
stuiten echoen; erhallen; resonieren; widerhallen
terugkaatsen echoen; erhallen; resonieren; widerhallen reflektieren; spiegeln; widerspiegeln
terugstoten echoen; erhallen; resonieren; widerhallen
weergalmen echoen; hallen; schallen; widerhallen; widerschallen
weerkaatsen echoen; erhallen; funkeln; hallen; reflektieren; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen; widerscheinen; widerspiegeln
weerklinken echoen; erhallen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen
weerschallen echoen; hallen; mitschwingen; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen
weerschijnen funkeln; reflektieren; widerhallen; widerscheinen; widerspiegeln

Wiktionary: widerhallen

Cross Translation:
FromToVia
• widerhallen → echoën ↔ echo — to repeat back what another has just said







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0595 seconde
Page rendered in 1.0 seconds