Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. sarkastisch:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor sarkastisch (Duits) in het Nederlands

sarkastisch:

sarkastisch bijvoeglijk naamwoord

  1. sarkastisch (schneidend; stoppelig; scharf; )
    sarcastisch; met sarcasme
  2. sarkastisch (beißend; ätzend; scharf; )
    bijtend; inwerkend; invretend; inbijtend

Vertaal Matrix voor sarkastisch:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijtend beißend; bissig; einfressend; sarkastisch; scharf; schneidend; ätzend beißend
sarcastisch anzüglich; beißend; bissig; gehässig; sarkastisch; scharf; schneidend; stachlig; stoppelig; ätzend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inbijtend beißend; bissig; einfressend; sarkastisch; scharf; schneidend; ätzend
invretend beißend; bissig; einfressend; sarkastisch; scharf; schneidend; ätzend
inwerkend beißend; bissig; einfressend; sarkastisch; scharf; schneidend; ätzend
met sarcasme anzüglich; beißend; bissig; gehässig; sarkastisch; scharf; schneidend; stachlig; stoppelig; ätzend

Synoniemen voor "sarkastisch":


Wiktionary: sarkastisch

sarkastisch
adjective
  1. beißend, beziehungsweise verbittert höhnisch (auch: stärkere Form von ironisch)

Cross Translation:
FromToVia
sarkastisch sarcastisch sarcastic — Containing sarcasm
sarkastisch sarcastisch sarcastic — Having the personality trait of expressing sarcasm
sarkastisch droog; ironisch wry — dryly humorous