Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: kratzen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: kratzen

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

kratzen:
- zich krabben; krassen; krabbelen
Kratzen:
- krassen; gekras; krabbelen; gekrabbel; met de nagels krabbelen
Wiktionary:
- kratzen → krabben
- kratzen → klauwen, krassen, krabben, schrapen, schrappen, krauwen, scharrelen

Duits

Uitgebreide vertaling voor kratzen (Duits) in het Nederlands

kratzen:

kratzen werkwoord (kratze, kratzest, kratzt, kratzte, kratztet, gekratzt)

kratzen (jucken; sich scheuern)
zich krabben; krassen
- zich krabben werkwoord
- krassen werkwoord (kras, krast, kraste, krasten, gekrast)
kratzen (kritzeln)
krabbelen
- krabbelen werkwoord (krabbel, krabbelt, krabbelde, krabbelden, gekrabbeld)

Conjugations for kratzen:

Präsens

kratze
kratzest
kratzt
kratzen
kratzt
kratzen

Imperfekt

kratzte
kratztest
kratzte
kratzten
kratztet
kratzten

Perfekt

habe gekratzt
hast gekratzt
hat gekratzt
haben gekratzt
habt gekratzt
haben gekratzt

1. Konjunktiv [1]

kratze
kratzest
kratze
kratzen
kratzet
kratzen

2. Konjunktiv

kratzte
kratztest
kratzte
kratzten
kratztet
kratzten

Futur 1

werde kratzen
wirst kratzen
wird kratzen
werden kratzen
werdet kratzen
werden kratzen

1. Konjunktiv [2]

würde kratzen
würdest kratzen
würde kratzen
würden kratzen
würdet kratzen
würden kratzen

Diverses

kratz!
kratzt!
kratzen Sie!
gekratzt
kratzend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor kratzen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
krabbelen		Gekratz; Kratzen; mit den Nageln kratzen
krassen		Gekrabbel; Gekritzel; Kratzen; Kratzerei
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
krabbelen	kratzen; kritzeln
krassen	jucken; kratzen; sich scheuern
zich krabben	jucken; kratzen; sich scheuern

Synoniemen voor "kratzen":

schaben; scharren
knarren; knarzen; knirschen; quietschen

Wiktionary: kratzen

kratzen

verb

met de nagels bewerken
- krabben → kratzen; schaben

Cross Translation:

From	To	Via
• kratzen	→ klauwen	↔ claw — scratch or tear at
• kratzen	→ krassen; krabben	↔ scratch — To rub a surface with a sharp object
• kratzen	→ krassen; schrapen; schrappen; klauwen; krabben	↔ gratter — racler pour nettoyer, pour effacer ou pour polir.
• kratzen	→ klauwen; krabben; krauwen; scharrelen	↔ griffer — égratigner d’un coup de griffe.

Kratzen:

Kratzen [das ~] zelfstandig naamwoord

Kratzen (Gekritzel; Kratzerei; Gekrabbel)
het krassen; het gekras
- krassen [het ~] zelfstandig naamwoord
- gekras [het ~] zelfstandig naamwoord
Kratzen (mit den Nageln kratzen; Gekratz)
krabbelen; het gekrabbel; met de nagels krabbelen
- krabbelen [znw.] zelfstandig naamwoord
- gekrabbel [het ~] zelfstandig naamwoord
- met de nagels krabbelen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Kratzen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gekrabbel	Gekratz; Kratzen; mit den Nageln kratzen	Gekrabbel; Gekrakel; Gekritzel; Kritzelei; unbeholfen schlechte Schrift
gekras	Gekrabbel; Gekritzel; Kratzen; Kratzerei
krabbelen	Gekratz; Kratzen; mit den Nageln kratzen
krassen	Gekrabbel; Gekritzel; Kratzen; Kratzerei
met de nagels krabbelen	Gekratz; Kratzen; mit den Nageln kratzen
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
krabbelen		kratzen; kritzeln
krassen		jucken; kratzen; sich scheuern

Synoniemen voor "Kratzen":

Schaben; Scharren

Verwante vertalingen van kratzen