Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: funkeln

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: funkeln

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. funkeln:
  2. Funkeln:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor funkeln (Duits) in het Nederlands

funkeln:

funkeln werkwoord (funkle, funkelst, funkelt, funkelte, funkeltet, gefunkelt)

  1. funkeln (scheinen; glänzen; flimmern; )
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen werkwoord (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen werkwoord (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen werkwoord (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen werkwoord (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen werkwoord (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)
  2. funkeln (flackern; flammen)
    vlammen; flikkeren; flakkeren
    • vlammen werkwoord (vlam, vlamt, vlamde, vlamden, gevlamd)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • flakkeren werkwoord
  3. funkeln (glitzern; glimmen; blitzen; blinken)
    schitteren; fonkelen; glinsteren
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  4. funkeln (widerscheinen; reflektieren; widerspiegeln; widerhallen)
    weerschijnen; weerkaatsen
    • weerschijnen werkwoord (weerschijn, weerschijnt, weerscheen, weerschenen, weerschenen)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
  5. funkeln
    flonkeren
    • flonkeren werkwoord (flonker, flonkert, flonkerde, flonkerden, geflonkerd)
  6. funkeln (flächen; egalisieren; polieren; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  7. funkeln (blinken; scheinen; glänzen; )
    fonkelen; glimmen; glinsteren
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glimmen werkwoord (glim, glimt, glimde, glimden, geglimd)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  8. funkeln (hörbar sein; ertönen; widerhallen; )
    weerklinken; hoorbaar zijn

Conjugations for funkeln:

Präsens
  1. funkle
  2. funkelst
  3. funkelt
  4. funkeln
  5. funkelt
  6. funkeln
Imperfekt
  1. funkelte
  2. funkeltest
  3. funkelte
  4. funkelten
  5. funkeltet
  6. funkelten
Perfekt
  1. habe gefunkelt
  2. hast gefunkelt
  3. hat gefunkelt
  4. haben gefunkelt
  5. habt gefunkelt
  6. haben gefunkelt
1. Konjunktiv [1]
  1. funkele
  2. funkelest
  3. funkele
  4. funkelen
  5. funkelet
  6. funkelen
2. Konjunktiv
  1. funkelte
  2. funkeltest
  3. funkelte
  4. funkelten
  5. funkeltet
  6. funkelten
Futur 1
  1. werde funkeln
  2. wirst funkeln
  3. wird funkeln
  4. werden funkeln
  5. werdet funkeln
  6. werden funkeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde funkeln
  2. würdest funkeln
  3. würde funkeln
  4. würden funkeln
  5. würdet funkeln
  6. würden funkeln
Diverses
  1. funkele!
  2. funkelt!
  3. funkelen Sie!
  5. gefunkelt
  6. funkelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor funkeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren Flackern; Flimmern; Funkeln
fonkelen Funkeln; Glänzen
gelijkmaken Angleichen; Assimilieren; Ebnen; Nivellieren
glanzen Glänzen; Schimmer
glimmen Glänzen; Schimmer
schijnen Aussehen wie; Glänzen; Scheinen; Schimmer
schitteren Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern
sprankelen Funkeln; Glänzen
stralen Strahlen
weerschijnen Wiederspiegeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
effenen ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abplatten; ausstreichen; ebnen; egalisieren; glätten
egaliseren ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln ausstreichen; ebnen; egalisieren; glätten
flakkeren flackern; flammen; funkeln
flikkeren flackern; flammen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen
flonkeren funkeln
fonkelen aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen
gelijkmaken ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln ausgleichen; ebnen; egalisieren; nivellieren
gladmaken ausbügeln; ausstreichen; bügeln; ebnen; egalisieren; florieren; flächen; funkeln; glatthobeln; glimmen; glitzern; glätten; polieren; schaben; schimmern; schleifen; schlichten; schmirgeln abscheuern; aufpolieren; ausrüsten; feilen; glattstreichen; glätten; herausputzen; polieren; schaben; scheuern; schleifen; schlichten; schmirgeln
glanzen flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern
glimmen aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen
glinsteren aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen glitzern
hoorbaar zijn echoen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen
schijnen flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern beleuchten; belichten; den Anschein haben; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen; ähneln
schitteren blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern glitzern; glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen
sprankelen flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern perlen; prickeln; schäumen
stralen flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen
twinkelen flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; scheinen; schimmern
vlammen flackern; flammen; funkeln flammen; lodern
weerkaatsen funkeln; reflektieren; widerhallen; widerscheinen; widerspiegeln echoen; erhallen; hallen; resonieren; schallen; widerhallen; widerschallen
weerklinken echoen; ertönen; funkeln; hallen; hörbar sein; mitschwingen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen; zurückscheinen; zurückstrahlen echoen; erhallen; ertönen; hallen; mitschwingen; nachhallen; resonieren; schallen; schmettern; widerhallen; widerschallen
weerschijnen funkeln; reflektieren; widerhallen; widerscheinen; widerspiegeln

Synoniemen voor "funkeln":


Wiktionary: funkeln

funkeln
verb
  1. licht weerkaatsen
Cross Translation:
FromToVia
• funkeln → flikkeren; flonkeren; lichten; twinkelen; flakkeren; schitteren; vonken schieten; wapperen ↔ scintiller — briller, jeter des éclats par intermittence.

Funkeln:

Funkeln [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Funkeln
    de tinteling; het getintel
  2. Funkeln
    de flonkering
  3. Funkeln (Glänzen)
    sprankelen; fonkelen; de glitter; de schittering; de fonkeling
  4. Funkeln (Flimmern; Flackern)
    flikkeren
  5. Funkeln (Schimmern; Flimmern; Blitzen)
    de glinstering; de fonkeling; gefonkel
  6. Funkeln (Glänzen; Schimmern; Flimmern; Glitzern)
    de luister; schitteren; de glans
    • luister [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schitteren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • glans [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. Funkeln (Lichtsignal; Flimmern; Schimmer; )
    de schittering; de schijn; de flakkering; het geflikker; de flikkering

Vertaal Matrix voor Funkeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flakkering Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
flikkeren Flackern; Flimmern; Funkeln
flikkering Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
flonkering Funkeln
fonkelen Funkeln; Glänzen
fonkeling Blitzen; Flimmern; Funkeln; Glänzen; Schimmern
geflikker Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
gefonkel Blitzen; Flimmern; Funkeln; Schimmern
getintel Funkeln
glans Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern Finish; Glanz; Glut; Glänzen; Pracht; Prunk; Schein; Schimmer
glinstering Blitzen; Flimmern; Funkeln; Schimmern Flimmern; Glitzern
glitter Funkeln; Glänzen Flitter; Flittergold; Goldflitter
luister Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern Pracht; Prunk
schijn Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer Deckmantel; Illusion; Schein; Schimmer
schitteren Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern
schittering Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
sprankelen Funkeln; Glänzen
tinteling Funkeln
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren flackern; flammen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; kippen; leuchten; purzeln; scheinen; schimmern; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen
fonkelen aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen
schitteren blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen
sprankelen flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; leuchten; perlen; prickeln; scheinen; schimmern; schäumen

Synoniemen voor "Funkeln":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0826 seconde
Page rendered in 1.0 seconds