Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor Samen (Duits) in het Nederlands
Samen:
Vertaal Matrix voor Samen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kiem | Keim; Samen | |
sperma | Samen; Sperma | |
zaad | Keim; Samen; Sperma | Saatgut |
Synoniemen voor "Samen":
Wiktionary: Samen
Samen
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Samen | → zaad | ↔ seed — fertilized grain |
• Samen | → sperma; zaad | ↔ seed — semen |
• Samen | → sperma | ↔ semen — male reproductory fluid |
• Samen | → zaad; korrel; pit; zaadkorrel | ↔ graine — Ovule fécondé qui donne de nouvelles plantes après dispersion et germination. |
• Samen | → sperma; zaad | ↔ semence — grain que l’on semer. — note : Il se dit particulièrement du froment, du seigle, de l’orge, de l’avoine et de quelques autres céréales. |
• Samen | → sperma; zaad | ↔ sperme — physiologie|fr liquide émis lors de l’éjaculation et produit par les organes génital masculins. Il contient des spermatozoïdes en suspension dans le liquide séminal. |
Verwante vertalingen van Samen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor Samen (Nederlands) in het Duits
samen:
-
samen (gezamenlijk; tezamen; met z'n beiden)
-
samen (bijeen; tezamen; bij elkaar)
zusammen; beieinander; gemeinsam-
zusammen bijvoeglijk naamwoord
-
beieinander bijvoeglijk naamwoord
-
gemeinsam bijvoeglijk naamwoord
-
-
samen
zuzweit; miteinander; beisammen-
zuzweit bijvoeglijk naamwoord
-
miteinander bijvoeglijk naamwoord
-
beisammen bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor samen:
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
miteinander | elkaar; mekaar | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beieinander | bij elkaar; bijeen; samen; tezamen | |
beisammen | samen | |
gemeinsam | bij elkaar; bijeen; samen; tezamen | algemeen; eendrachtig; eenparig; eensgezind; eenstemmig; gedeeld; gemeenschappelijk; gezamenlijk; harmonieus; meegevoeld; meer personen betreffend; met zijn allen; saamhorig; solidair; tezamen; unaniem |
mit einander | gezamenlijk; met z'n beiden; samen; tezamen | elkaar; mekaar |
miteinander | samen | gemeenschappelijk; gezamenlijk; met zijn allen; tezamen |
zusammen | bij elkaar; bijeen; gezamenlijk; met z'n beiden; samen; tezamen | aaneen; gemeenschappelijk; gezamenlijk; met zijn allen; opeen; saam; tezamen |
zuzweit | samen |