Duits
Uitgebreide vertaling voor Räumen (Duits) in het Nederlands
räumen:
-
räumen (abräumen; ausräumen; entleeren; aus dem Weg räumen)
-
räumen (demontieren; entfernen; wegnehmen; beseitigen; wegschaffen; entfestigen; abtakeln; fortschaffen; wegräumen)
uit elkaar halen; ontmantelen; demonteren; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
uit elkaar nemen werkwoord (neem uit elkaar, neemt uit elkaar, nam uit elkaar, namen uit elkaar, uit elkaar genomen)
-
-
räumen (evakuieren; ausräumen; entfernen; beseitigen; fortschaffen; wegschaffen)
Conjugations for räumen:
Präsens
- räume
- räumst
- räumt
- räumen
- räumt
- räumen
Imperfekt
- räumte
- räumtest
- räumte
- räumten
- räumtet
- räumten
Perfekt
- habe geumt
- hast geumt
- hat geumt
- haben geumt
- habt geumt
- haben geumt
1. Konjunktiv [1]
- räume
- räumest
- räume
- räumen
- räumet
- räumen
2. Konjunktiv
- räumte
- räumtest
- räumte
- räumten
- räumtet
- räumten
Futur 1
- werde räumen
- wirst räumen
- wird räumen
- werden räumen
- werdet räumen
- werden räumen
1. Konjunktiv [2]
- würde räumen
- würdest räumen
- würde räumen
- würden räumen
- würdet räumen
- würden räumen
Diverses
- räum!
- räumt!
- räumen Sie!
- geumt
- räumend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor räumen:
Synoniemen voor "räumen":
Computer vertaling door derden: