Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- sausen:
- Sausen:
-
Wiktionary:
- sausen → manen, aanmanen, aansporen, berispen, een standje geven, uitkafferen, beknorren, terechtwijzen, verwijten, brullen, bulderen, daveren, loeien, dreigen, bedreigen
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
Duits
Uitgebreide vertaling voor sausen (Duits) in het Nederlands
sausen:
-
sausen (säuseln)
-
sausen (abrutschen; senken; einsacken; durchfallen; fallen; sinken; setzen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren)
-
sausen (herausschreien; rasen; schreien; bellen; schallen; brüllen; toben; heulen; singen; hausen; jagen; wettern; poltern; dröhnen; zischen; fegen; donnern; kläffen; grassieren; tosen; wüten; johlen; skandieren)
brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen-
uitschreeuwen werkwoord (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
-
het uitgillen werkwoord
-
sausen (rascheln; rauschen; säuseln)
Conjugations for sausen:
Präsens
- sause
- sausest
- saust
- sausen
- saust
- sausen
Imperfekt
- sauste
- saustest
- sauste
- sausten
- saustet
- sausten
Perfekt
- habe gesaust
- hast gesaust
- hat gesaust
- haben gesaust
- habt gesaust
- haben gesaust
1. Konjunktiv [1]
- sause
- sausest
- sause
- sausen
- sauset
- sausen
2. Konjunktiv
- sauste
- saustest
- sauste
- sausten
- saustet
- sausten
Futur 1
- werde sausen
- wirst sausen
- wird sausen
- werden sausen
- werdet sausen
- werden sausen
1. Konjunktiv [2]
- würde sausen
- würdest sausen
- würde sausen
- würden sausen
- würdet sausen
- würden sausen
Diverses
- saus!
- saust!
- sausen Sie!
- gesaust
- sausend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor sausen:
Synoniemen voor "sausen":
Wiktionary: sausen
Sausen:
-
Sausen (Gesause)
-
Sausen
Vertaal Matrix voor Sausen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gestuif | Sausen | |
gesuis | Gesause; Sausen | |
suizing | Gesause; Sausen |
Verwante vertalingen van sausen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sausen (Nederlands) in het Duits
sausen:
Conjugations for sausen:
o.t.t.
- saus
- saust
- saust
- sausen
- sausen
- sausen
o.v.t.
- sauste
- sauste
- sauste
- sausten
- sausten
- sausten
v.t.t.
- heb gesaust
- hebt gesaust
- heeft gesaust
- hebben gesaust
- hebben gesaust
- hebben gesaust
v.v.t.
- had gesaust
- had gesaust
- had gesaust
- hadden gesaust
- hadden gesaust
- hadden gesaust
o.t.t.t.
- zal sausen
- zult sausen
- zal sausen
- zullen sausen
- zullen sausen
- zullen sausen
o.v.t.t.
- zou sausen
- zou sausen
- zou sausen
- zouden sausen
- zouden sausen
- zouden sausen
en verder
- ben gesaust
- bent gesaust
- is gesaust
- zijn gesaust
- zijn gesaust
- zijn gesaust
diversen
- saus!
- saust!
- gesaust
- sausend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sausen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kalken | kalken; sausen; witten | bepleisteren; kalken; kladden; pleisteren; stukadoren; van pleister voorzien |
streichen | kalken; sausen; witten | afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; beschilderen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorstrepen; in tweeën houwen; intrekken; klieven; kloven; lakken; nietig verklaren; omzwerven; schilderen; verven; vioolspelen; zwerven |
tünchen | kalken; sausen; witten | kalken; kladden |
Verwante woorden van "sausen":
saus:
Vertaal Matrix voor saus:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Soße | jus; saus | jus; sap; sapje; vruchtensap |