Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: Gestell

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: Gestell

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Gestell:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gestell (Duits) in het Nederlands

Gestell:

Gestell [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Gestell (Gerüst; Rahmen; Gerippe)
    het raamwerk; het frame; het geraamte; het skelet
    • raamwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • frame [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geraamte [het ~] zelfstandig naamwoord
    • skelet [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. Gestell (Untergestell; Fußgestell; Fahrgestell)
    de voet; het onderstel; de staander; de poot
    • voet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • onderstel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • staander [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • poot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. Gestell (Stellage; Gerüst; Lattenwerk; Spalier; Lattengestell)
    de stelling; de stellage; de rek; het latwerk
    • stelling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stellage [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • rek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • latwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. Gestell (Gerippe)
    het geraamte; de karkas
    • geraamte [het ~] zelfstandig naamwoord
    • karkas [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. Gestell (Wäscheständer; Ständer; Stellage)
    het droogrek; de rek
    • droogrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. Gestell (Chassis; Fahrgestell; Fußgestell)
    de chassis; het onderstel
    • chassis [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • onderstel [het ~] zelfstandig naamwoord
  7. Gestell (Ständer)
    heugelstang
  8. Gestell (Fassung)
    de montuur; het brilmontuur
  9. Gestell (Fassung)
    de fitting
    • fitting [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  10. Gestell (Fußgestell; Sockel)
    de driepoot
    • driepoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  11. Gestell (Fahrgestell; Chassis; Fensterrahmen; Rahmen; Gerüst)
    de chassis; het geraamte
    • chassis [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • geraamte [het ~] zelfstandig naamwoord
  12. Gestell (Träger; Stütze)
    de schoor; de schraag
    • schoor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schraag [de ~] zelfstandig naamwoord
  13. Gestell (Stativ)
    het statief
    • statief [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Gestell:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brilmontuur Fassung; Gestell Brillenfassung; Brillengestell
chassis Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Fußgestell; Gerüst; Gestell; Rahmen
driepoot Fußgestell; Gestell; Sockel
droogrek Gestell; Stellage; Ständer; Wäscheständer
fitting Fassung; Gestell
frame Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen Frame; Rahmen; Videoframe
geraamte Chassis; Fahrgestell; Fensterrahmen; Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen
heugelstang Gestell; Ständer
karkas Gerippe; Gestell Tierkörper
latwerk Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage Raster; Umzäunung
montuur Fassung; Gestell
onderstel Chassis; Fahrgestell; Fußgestell; Gestell; Untergestell
poot Fahrgestell; Fußgestell; Gestell; Untergestell Hand; Homo; Homophile; Homosexuelle; Pfote; Schwule; Tunte
raamwerk Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen
rek Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage; Ständer; Wäscheständer Dehnbarkeit; Dehnung; Elastizität; Spannkraft
schoor Gestell; Stütze; Träger
schraag Gestell; Stütze; Träger
skelet Gerippe; Gerüst; Gestell; Rahmen Gebeine; Gerippe; Gerüst; Knochen; Knochenbau; Skelett
staander Fahrgestell; Fußgestell; Gestell; Untergestell
statief Gestell; Stativ
stellage Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage
stelling Gerüst; Gestell; Lattengestell; Lattenwerk; Spalier; Stellage Annahme; Aufstellung; Behauptung; Feststellung; Fragestellung; Hypothese; These
voet Fahrgestell; Fußgestell; Gestell; Untergestell Fuß; Fußknochen; Pfote
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
rek Regal

Synoniemen voor "Gestell":


Wiktionary: Gestell

Gestell
noun
  1. Vorrichtung, die für etwas zur Befestigung bzw. als Träger dient
  2. Einrichtungsgegenstand, meist aus Brettern und Trägern (Leisten, Latten), der als Ablage dient
    • Gestell → rek
Gestell
noun
  1. stelling, stander
Cross Translation:
FromToVia
• Gestell → karkas; geraamte; skelet ↔ carcasse — Personne ou animal d’une extrême maigreur
• Gestell → bank; bok; ezel; stellage; rek; schraag; stander; werkbank ↔ établi — Table destinée au travail de certains métiers manuels

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1205 seconde
Page rendered in 1.0 seconds