Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Zoek: voraussetzen

Duitse en Nederlandse zoekresultaten voor: voraussetzen

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. voraussetzen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor voraussetzen (Duits) in het Nederlands

voraussetzen:

voraussetzen werkwoord (setze voraus, setzest voraus, setzet voraus, setzete voraus, setzetet voraus, vorausgesetzt)

  1. voraussetzen (annehmen; denken; schätzen; glauben)
    veronderstellen; aannemen; uitgaan van
    • veronderstellen werkwoord (veronderstel, veronderstelt, veronderstelde, veronderstelden, verondersteld)
    • aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • uitgaan van werkwoord
  2. voraussetzen (vorsetzen; servieren)
    beginnen met; vooropstellen; vooruitzetten; vooropzetten
    • beginnen met werkwoord (begin met, begint met, begon met, begonnen met, begonnen met)
    • vooropstellen werkwoord (stel voorop, stelt voorop, stelde voorop, stelden voorop, voorop gesteld)
    • vooruitzetten werkwoord (zet vooruit, zette vooruit, zetten vooruit, vooruitgezet)
    • vooropzetten werkwoord (zet voorop, zette voorop, zetten voorop, vooropgezet)

Conjugations for voraussetzen:

Präsens
  1. setze voraus
  2. setzest voraus
  3. setzet voraus
  4. setzen voraus
  5. setzet voraus
  6. setzen voraus
Imperfekt
  1. setzete voraus
  2. setzetest voraus
  3. setzete voraus
  4. setzeten voraus
  5. setzetet voraus
  6. setzeten voraus
Perfekt
  1. habe vorausgesetzt
  2. hast vorausgesetzt
  3. hat vorausgesetzt
  4. haben vorausgesetzt
  5. habt vorausgesetzt
  6. haben vorausgesetzt
1. Konjunktiv [1]
  1. setze voraus
  2. setzest voraus
  3. setze voraus
  4. setzen voraus
  5. setzet voraus
  6. setzen voraus
2. Konjunktiv
  1. setzete voraus
  2. setzetest voraus
  3. setzete voraus
  4. setzeten voraus
  5. setzetet voraus
  6. setzeten voraus
Futur 1
  1. werde voraussetzen
  2. wirst voraussetzen
  3. wird voraussetzen
  4. werden voraussetzen
  5. werdet voraussetzen
  6. werden voraussetzen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde voraussetzen
  2. würdest voraussetzen
  3. würde voraussetzen
  4. würden voraussetzen
  5. würdet voraussetzen
  6. würden voraussetzen
Diverses
  1. setz voraus!
  2. setzet voraus!
  3. setzen Sie voraus!
  5. vorausgesetzt
  6. voraussetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor voraussetzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen Adoptieren; Annehmen; Verdacht; Vermutung; Vorgefühl
veronderstellen Annehmen; Unterstellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen annehmen; denken; glauben; schätzen; voraussetzen adoptieren; akzeptieren; anheuern; annehmen; anstellen; anziehen; beginnen; denken; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einstecken; einstellen; empfangen; engagieren; glauben; hinnehmen; in Empfang nehmen; schlucken; schätzen; starten; übernehmen
beginnen met servieren; voraussetzen; vorsetzen
uitgaan van annehmen; denken; glauben; schätzen; voraussetzen
veronderstellen annehmen; denken; glauben; schätzen; voraussetzen
vooropstellen servieren; voraussetzen; vorsetzen
vooropzetten servieren; voraussetzen; vorsetzen
vooruitzetten servieren; voraussetzen; vorsetzen

Synoniemen voor "voraussetzen":


Wiktionary: voraussetzen

Cross Translation:
FromToVia
• voraussetzen → aannemen; menen; stellen; vermoeden; veronderstellen ↔ supposer — Poser une chose pour établie (sens général)
• voraussetzen → veronderstellen ↔ supposer — Former le préalable

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0582 seconde
Page rendered in 1.0 seconds